www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Het modernisme
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Pluralisme

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Confrontatie 94, Maart 1973


Een der grote woorden die men tegenwoordig van modernistische en “progressieve“ zijde in de kerk van Nederland hoort is: pluralisme! Deze uitdrukking die “veelheid“ betekent, staat tegenover “eenheid“ of “eenvormigheid“ en zij wordt gebruikt voor een situatie die men in de Kerk graag wil zien. Voor het 2de Vaticaanse Concilie was er in de Kerk al veelvormigheid op velerlei gebied en zij gold als vanzelfsprekend: liturgische, organisatorische (juridische), theologische, om nog niet eens te spreken van de vele vormen van religieus leven, spiritualiteit en devotieleven die men in de verschillende delen der katholieke Kerk in rijke verscheidenheid aantrof.
De roep om “pluralisme“ zou zinloos zijn, wanneer daarmee het zojuist genoemde bedoeld was. Men wil een veel fundamenteler, veel wezenlijker “pluralisme“, iets dat de fundamenten der Kerk raakt en wel haar geloof.
De grote profeet van het pluralisme in de Kerk is Karl Rahner, van wie gezegd is: „Van Rahner stamt de kultivering van het begrip “pluralisme“ en de daarmee bedoelde zaak. Men zou Rahner zelfs een heraut van het pluralisme kunnen noemen" . Het pluralisme van Rahner heeft vooral betrekking op theologie(ën) en is volgens G. May in werkelijkheid niets anders dan een vriendelijke naam voor de chaos in de geloofsleer, voor welks ontstaan niemand méér heeft gedaan dan Rahner , Rahner is een leerling van de filosoof Heidegger (geb. 1889). Men heen erop gewezen dat de filosofische bewegingen rond de wende der 20ste eeuw „pluralistisch" waren. Daarmee wordt niet bedoeld waarover het hier gaat, maar men moet zich toch afvragen of het geen invloed heeft gehad, al is het maar een psychologische, op het dogmatische pluralisme van Rahner en de zijnen. Volgens May gaat voor Rahner het pluralisme der theologieën zover, dat hij de mogelijkheid van een voor de hele Kerk verplichtende geloofsbelijdenis heeft ontkend ; in elk geval spreekt hij van het „pluralisme van het verstaan van het dogma". Al deze begrippen komt men bij nederlandse modernistische theologen tegen en ze worden er niet als persoonlijke theologische opvattingen verkondigd, maar als: Zo is het en anders niet; de Kerk heeft zich daarnaar in te richten; wie anders denken behoren tot de reactionnairen, de conservatieven in de slechte zin van het woord, de mensen die niets begrijpen en de vooruitgang willen tegenhouden. Met een woord van Alfred Rosenberg zou men de laatsten kunnen noemen: „die Dunkelmänner unsrer Zeit". Reinhard Lauth schrijft aan Heidegger de mening toe van de „Geschichtlichkeit der Wahrheit", d.w.z.: de waarheid verandert in de loop der geschiedenis, de geschiedenis namelijk die door ons mensen wordt bepaald en waaraan wij deelhebben . Het lijdt geen twijfel dat deze opvatting hier te lande door de leidende modernistische theologen verkondigd wordt, al nemen zij het woord “waarheid“ zelden in de mond wanneer het over de leer der Kerk gaat en gebruiken daarvoor het woord „formuleringen".
In de tijden die vlak achter ons liggen heeft men een oplossing gezocht (voor het leven na de dood) in een loutere scheiding van 'lichaam' en 'ziel'. Na de dood, zo stelde men het voor, blijft de ziel gescheiden voortbestaan, terwijl het lichaam vergaat" leest men in de “Nieuwe Katechismus" (p. 554). Met een mengsel van schijnbare eerlijkheid en perfidie (of is het spot?) laat het boek dan volgen: „Deze heldere voorstelling was een eerlijke poging om zich de bijbelse gegevens voor te stellen. Wij willen ze echter „iets anders uitdrukken" Dit „iets anders uitdrukken" wordt dan een algehele ontkenning van de geloofswaarheid dat de mens een door God geschapen geestelijke, onsterfelijke ziel bezit, die na de dood eeuwig blijft voortleven.

Wij willen nagaan welke vormen van pluralisme de Kerk kent en welke er geheel legitiem zijn.

  1. De katholieke Kerk kent een aantal geheel verschillende liturgieën: de Latijnse, Byzantijnse, Syrische (drie: der Maronieten, der „zuivere" West-Syriërs, der Chaldeeën), Koptische, Armenische, Ethiopische. De latijnse ritus kent (of kende?) verschillende varianten: die van sommige religieuze orden, die van Milaan, de mozarabische (in Spanje), en andere. Wij zien hierbij af van verdwenen ritussen (Gallicaanse, Georgische, enz,.). De verscheidenheid is bijzonder groot en laat zien hoe in de eerste eeuwen der Kerk geen tot in onderdelen vaststaande ritus voor allen bestond. In de verschillende riten worden ook verschillende kerkelijke talen gebruikt, zelfs meer dan een, zoals vooral in de Byzantijnse ritus opvalt. Van betekenis is dat bijna al deze riten sinds vele eeuwen tot in details volkomen vastliggen en dat het niemand geoorloofd is er verandering in aan te brengen. Vele gebruikers van de Byzantijnse ritus zijn overtuigd dat deze dringend herziening nodig heeft, maar behalve dat men soms bepaalde teksten der H. Mis die daarin meer dan eens voorkomen of elke functie hebben verloren weglaat, wagen weinigen het de tekst op eigen gezag te veranderen. Dit gold tot voor kort ook voor de Latijnse ritus, waarin nu de chaos heerst die iedereen kent, Het slechte voorbeeld der Latijnse kerk volgend, grijpen ook al enkele katholieke oosterse bisschoppen en patriarchen (let wel: niet de „basis") in hun ritus in. De eerbiedwaardige ceremoniën, die niet van individuele personen maar die van de Kerk zijn, zijn in het Westen een speelbal geworden van enkele professionele „liturgisten" maar vooral van de massa der niet professionele en der amateurs.
    Al kent de Kerk verschillende liturgische talen, toch gebruikt(e) zij niet de alledaagse spreektaal voor de viering van haar Heilige Geheimen. De oosterse liturgieën bedienen zich van oude talen (Syrisch, kerk-Slavisch, enz.) of van een plechtige, officiële vorm van een moderne taal (het in het Midden Oosten veel gebruikte Arabisch is steeds het litteraire Arabisch, nooit een omgangstaal; in de Byzantijnse ritus zal niemand eraan denken een vorm van modern Grieks te gebruiken).
    De eenheid in de verschillende liturgieën afzonderlijk genomen komt niet vanuit „de basis", „het grondvlak", maar van bovenaf; zij is door de hiërarchie der Kerk vastgesteld en de gemeenschap aanvaardt haar als een vanzelfsprekende zaak. Mede daardoor heeft de liturgie een bovenpersoonlijk karakter en is de priester of bisschop die erin de gelovigen „voorgaat" niet die of die individuele persoon, maar de officiële vertegenwoordiger der Kerk en daarmee ook van alle aanwezigen. De Kerk functioneert in en door hem.
  2. Naast verscheidenheid in liturgieën is er die van kerkelijke organisatie en kerkelijk recht. Elke oosterse Kerk heeft haar eigen canoniek recht, in de loop der eeuwen gegroeid en als een kostbare schat bewaard. Ook hier is het pluralisme van de kerken onderling niet een moment van een voortdurende beweging (verandering), maar een veelheid in wat vaststaat. Heeft het aanvulling nodig, moet het soms gewijzigd worden, dan geschiedt dit door de hiërarchie; de bisschoppen in synode bijeen onder de leiding der patriarchen. Men is in het Oosten zeer trouw aan de traditie en de gelovigen denken niet aan revolutionaire veranderingen.
  3. Van oudsher is er in de Kerk verscheidenheid van meningen geweest in de theologie. Er bestaat op het ogenblik grote verwarring over wat men onder „theologie" moet verstaan. Het woord betekent „kennis van God" en traditioneel is in de Kerk theologie die kennis van God (en van de schepping in haar betrekking tot God) die steunt op de bovennatuurlijke openbaring. Het voorwerp der theologie is scibile in credito „het kenbare in het geloof". Daarom heeft de theologie allereerst de studie der H. Schrift tot voorwerp, in zover de uitlegger die beschouwt als Gods woord, tot de mensen gesproken. Daarnaast staat de studie der overlevering, zoals deze ons uit de liturgie, de geschriften der kerkvaders, kerkelijke schrijvers, enz. bekend is. Dan tracht de theoloog ook de zin, de betekenis der geopenbaarde waarheden beter te vatten en vooral hier komt het scibile in credito aan de orde. De geopenbaarde geloofsgeheimen kan een mens niet begrijpen, maar wel kan hij steeds beter trachten te begrijpen hoe het geopenbaarde door hem moet worden verstaan. Zo weten wij dat in de goddelijke Persoon van Christus de menselijke en de goddelijke natuur verenigd zijn; de theoloog onderzoekt wat daarmee bedoeld wordt: wat in dit dogma onder „persoon" en „natuur" moet worden verstaan. De eerste menselijke wetenschap die de theologie in dienst heeft genomen is de wijsbegeerte en omdat er verschillende wijsbegeerten waren, ontstonden ook verschillende theologieën. Zo kende men in de christelijke oudheid die van Antiochië, sterk beïnvloed door het Griekse denken van Aristoteles, en die van Alexandrië, beïnvloed door dat van Plato en de neo-platonici. St. Thomas van Aquino heeft de aristotelische filosofie in dienst genomen, maar niet dan nadat hij haar had omgebouwd tot de zijne. Filosofie was voor St. Thomas een echte wetenschap, die de algemene beginselen van het menselijk denken tot grondslag heeft. Voor de meeste modernen is filosofie géén wetenschap in de oude zin van het woord, maar gaat aan de wetenschap vooraf. Zij houdt beschouwingen van algemene aard over wat men met een lelijk woord de “vooronderstellingen“ der wetenschap noemt, d.w.z. de “veronderstellingen“ die aan het beoefenen der wetenschap vooraf gaan. Aanvaardt men deze opvatting der wijsbegeerte en gaat men deze gebruiken in de theologie dan wordt een heel ander soort theologie geboren dan de klassieke, b.v. die van de scholastiek. Theologie is dan ook geen echte wetenschap meer. Men hoort dan b.v. dat de theologie het geloof duidelijk en aanneembaar moet maken voor de mensen van deze tijd; zij zoekt „verwoordingen van ons geloof, die de gelovigen van vandaag aanspreken en hem daardoor helpen zijn geloof te bewaren en te verdiepen" (uit een straks aan te halen rapport, aangeboden aan het „Pastoraal Overleg" te Noordwijkerhout 1973). De theologie wordt een bezigheid voor iedereen en personen die nooit of nimmer geleerd hebben wetenschappelijk te denken (zoals wijlen Mgr. Bekkers) worden tot theologen gepromoveerd (door W. Grossouw). Op het Noordwijkerhouts „pastoraal concilie", dit tegendeel van een katholieke kerkvergadering, werd over moeilijke theologische vraagstukken en over vragen die het geloof en de inrichting der Kerk betroffen gesproken en geoordeeld door mensen die zo goed als alle daarvoor vereiste kennis misten en dit aanvaardde men. Hoeveel filosofische systemen en richtingen er op het ogenblik bestaan kan men in elk boek dat een overzicht van de moderne wijsbegeerte geeft vinden. Toch doet men het populair vaak voorkomen alsof er maar één is, nl. „de" „moderne filosofie", zoals er ook, goed beschouwd, maar één moderne theologie zou zijn; die wordt o.a. in Nederland gedoceerd en door de publicatie-middelen populair gemaakt. Het is de moeite waard hier een bladzijde over te schrijven van het bovengenoemde hoek van I.M. Bochenski O.P., professor te Freiburg en bekend filisoof:
      Ten opzichte van de betekenis van scholen en systemen moet men rekening houden met twee grondig verschillende standpunten. Systemen die van grote betekenis zijn in de ogen der massa, oefenen doorgaans minder invloed uit op de wijsgeren. De houding der massa tegenover de wijsbegeerte schijnt aan twee algemene wetten onderworpen te zijn. Ten eerste is de massa steeds zeer ten achter, zodat een leer die in vakkringen vijftig of zelfs honderd jaar geleden bloeide, nu de beste kans heeft populair te worden en wel onafhankelijk van de waardering die haar in de philosophische wereld is te beurt gevallen. Ten tweede is de massa, veel meer dan de filosofen, gevoelig voor eenvoud en propagandistische opmaak van een systeem. Hoe primitiever een leer is en hoe meer zij uitgedragen wordt door bewegingen met een vernuftig propaganda-apparaat, des te meer kans maakt ze op massale verspreiding (o.c., p. 50).

Wat hier gezegd werd van de wijsbegeerte, gaat vandaag ook op voor de „theologie", of wat daarvoor doorgaat. Echte wetenschap kan slechts worden bedreven en beoordeeld door wetenschappelijk gevormden, niet door de „massa". Wel heeft deze laatste er recht op dat haar de voor haar begrijpelijke resultaten worden meegedeeld; wetenschap moet bezit der mensheid zijn, niet van enkele uitverkorenen. Op theologisch gebied wordt het niet geschoolde en tot zelfstandig oordelen niet in staat zijnde publiek heden bewerkt met slogans: leuzen, slagzinnen, die men ook terugvindt in 2de en 3de rangs theologische litteratuur. Men kent ze: progressief; dynamisch en niet statisch; de mens van vandaag; het hedendaagse denken; denkpatronen van vroeger; ervaring; samen kerk zijn; pluriformiteit tegenover uniformiteit; enz. Wie ze gebruikt behoeft niet precies te weten wat ze betekenen, weet dat vaak ook niet; men schiet ermee als met een wapen.
In het tijdvak der scholastiek werd de theologie nog als een echte wetenschap beschouwd; de beginselen waarop zij steunt ontleent zij niet aan menselijk denken of aan de ervaring, maar aan het geloof. Daarom leert zij niet begrijpen, maar geeft zij inzicht in wat de Christen moet geloven. Omdat dit inzicht ook door het gebruik der wijsbegeerte ontstond, waren er in de middeleeuwen verschillende theologische systemen, waarvan de vertegenwoordigers elkaar op theologisch terrein bestreden. In de 16de en 17de eeuw stonden o.a. Dominicanen en Jezuïeten tegenover elkaar in belangrijke theologische kwesties. Men kent in de Kerk thomisme, augustianisme, scotisme, molinisme en nog veel meer als dingen van theologische systemen die alle bedoel(d)en strikt wetenschappelijk te zijn. In groter verband staan naast en soms ook tegenover elkaar wat men heel globaal „oosterse" en „westerse" theologie zou kunnen noemen.

Dit theologisch pluralisme betekent zowel rijkdom als armoede en zwakheid. Aangezien de waarheid één is en iets niet tegelijk waar en niet-waar kan zijn, is het een bewijs van de ontoereikendheid van de menselijke geest (en niet van zijn rijkdom) als de stellingen van één theologische school door de andere worden ontkend. Een van beide kan slechts gelijk hebben, of geen van beide heeft het. Wanneer er over de verhouding van natuur, vrije wil en genade zulk een diepgaand verschil van mening kan zijn als tussen Banez OP en Molina SJ is dit een bewijs dat minstens een van beiden zijn eigen verkeerde opvattingen voor waar hield. De haast eindeloze verscheidenheid in de opvattingen der filosofen bewijst dat verreweg de meeste niet op objectief inzicht berusten, maar opinies, meningen zijn die hun verklaringen minstens voor een deel elders vinden. Men was b.v. Dominicaan en werd uit groepsgevoel en omdat men niets anders leerde, thomist. Men was Franciscaan en werd om soortgelijke redenen Scotist.
Men groeit in communistisch Rusland op en wordt marxist-leninist (de uitzonderingen daargelaten). Men is theologiestudent op een Nederlandse modernistische faculteit en wordt modernist. Weinig mensen denken geheel zelfstandig of zijn in staat dit op wetenschappelijk gebied te doen. Zo beschouwd wijst het pluralisme der theologieën (en der wijsbegeerten) op de gebrekkigheid van het menselijk denken als geheel genomen en op de ontoereikendheid van de menselijke geest.

Het kan ook voorkomen dat in onderscheiden theologische stelsels opvattingen worden uitgewerkt die elkaar aanvullen; in zover kan pluralisme verrijkend zijn. Het lijkt evident dat de (goede) theologie van het katholieke Westen verrijkt kan worden door contact met de goede van het christelijk Oosten. Beide „theologieën" kunnen elkaar aanvullen, zoals wanneer zij verschillende aspecten van eenzelfde geloofswaarheid naar voren brengen.
De (goede) theologie is echter, als menselijk kennen, menselijke wetenschap, onderscheiden van het geloof en de geloofsbelijdenis. Nooit heeft men in de katholieke en de orthodoxe Kerk de uitspraken der Concilies in twijfel getrokken of gezegd dat zij „formuleringen, uitdrukkingen, uit het denkpatroon van vroeger voortgesproten" waren, die later noodzakelijk moeten worden veranderd, zodat wat toen waar was het later niet meer is. Het was aan het modernisme voorbehouden dit te verkondigen, ook al op grond van de wijsgerige dwaalleer dat er geen objectieve waarheid bestaat en dat wij slechts met „formuleringen" van haar te maken hebben, formuleringen die elkaar kunnen tegenspreken maar wel in de richting van de ene, niet door ons te vatten waarheid moeten wijzen. Zo heeft men uitgevonden te zeggen dat wij katholieken de waarheid niet bezitten, maar in haar „staan", n.l. op haar gericht zijn.

Na het bovenstaande zijn wij gekomen aan het laatste punt: géén pluralisme in het geloof of het „geloven". Vaticanum I heeft verklaard en men kan het niet genoeg herhalen, dat wie meent „dat het kan gebeuren dat men aan de door de Kerk voorgehouden dogma's ooit een andere zin zal mogen geven dan de Kerk er steeds aan heeft gehecht en nog hecht ..." buiten de Kerk staat (Denzinger-Schtinmetzer 3043). In Nederland (maar daar niet alleen) gaat men zover dat men het geloof der Kerk, zoals het ook door het allerlaatste Concilie is voorgehouden en door Paulus VI voortdurend wordt verkondigd, „Romeinse theologie" noemt, die als verouderd en afgedaan geplaatst wordt tegenover „de" moderne theologie, n.l. die der modernisten. Men heeft het maar steeds over „formuleringen", ja men zegt zelfs dat het oude beloof moet worden „vertaald" in een door de mens van vandaag verstaanbare taal. Hiermee strooit men talloze onnadenkenden zand in de ogen en appelleert op oneerlijke manier op hun gevoel. Want wie wil nu nog een „verouderde" taal spreken, wie wil niet die van „de moderne mens van vandaag" gebruiken? Een Italiaans spreekwoord luidt: traduttore: tradottore, de vertaler is een verrader (omdat een vertaling vaak het origineel niet zuiver weergeeft, soms dit alleen maar bij benadering kan doen). Dit spreekwoord gaat voor de volle 100% op voor de modernistische „vertalers" van het geloof. Vertalen is iets van één taal in een andere overbrengen met behoud van de gedachten en voorstellingen. Bij het „vertalen" der modernisten nemen nieuwe opvattingen de plaats der oudere in; een voorbeeld daarvan is hoven gegeven uit de z.g. „Nieuwe Katechismus", die slechte gids die van het geloof afleidt, door de lezers zelfs de hoop op het, eeuwig leven der ziel te ontnemen.

Op het laatste „Pastoraal Overleg" te Noordwijkerhout 1973 had de kwestie der pluriformiteit als een der brandendste pastorale vragen moeten worden behandeld. Men kan het lezen in een „Generaal Rapport", gestencild verspreid (9 blz.), opgemaakt uit de eigen rapporten der zeven bisdomdelegaties en ondertekend door Mr. J. J. R. Bakker, 's-Gravenhage 8 januari 1973. Als men het stuk leest begrijpt men volkomen waarom Rome herhaaldelijk en streng, tot driemaal toe (ook nadat Kard. Alfrink uit Rome terug kwam) had verboden pastorale problemen te Noordwijkerhout te bespreken, een verbod dat men in Nederland rebels naast zich heeft neergelegd met de gevolgen die men kent.
In zijn stuk zet Mr. Bakker eerst wat hij noemt de „uniforme visie" op de Kerk uiteen; in deze visie „behoort de plaatselijke kerk zich onvoorwaardelijk en in passende gehoorzaamheid te oriënteren op het centrale gezag in de kerk: het gezag van Paus en Concilie. Dit centrale gezag waakt over de zuiverheid van de geloofsleer " enz. Daar tegenover stelt hij de (zijn) „pluriforme visie":

    deze is minder statisch en laat duidelijk meer ruimte aan de basis. Zij laat ruimte voor het zoeken naar en het beproeven van verwoordingen van ons geloof die de gelovige van vandaag aanspreken en hem daardoor helpen zijn geloof te bewaren en te verdiepen. De waarde van eerder gegeven formuleringen van het geloof wordt in deze visie gerelativeerd: het waren formuleringen die voortsproten uit het denkpatroon van vroeger. Het is in deze visie volkomen legitiem om te proberen om op verschillende manieren (pluriform dus) de essentie van ons geloof opnieuw onder woorden te brengen vanuit het denk¬ patroon van nu"

Wij merken terloops op hoe hier telkens met het woord „visie" wordt geopereerd, d.i. op in wezen subjectief inzicht, beter: subjectieve meningen, niet noodzakelijk het objectief en enig juist inzicht in de waarheid. Dit laatste hangt samen met de subjectivistische filosofie die de meeste modernisten aanhangen, volgens welke 'n volkomen objectieve kennis der waarheid niet mogelijk is. Populair gebruikt men het woord „visie". Mr. Bakker schroomt niet, voor zijn pluriforme visie, waaraan hij kennelijk de voorkeur geeft, de Constitutie over de Kerk van Vaticanum II, no. 13 aan te halen, waarin zou staan dat „het Petrusambt" (aldus spreekt men om de traditionele betekenis van het Pausschap te relativeren), „de rechtmatige eenheid in verscheidenheden" moet beschermen, er ook voor moet waken dat „de pluriformiteit de eenheid niet alleen niet schaadt, maar haar veeleer dient". Van het woord „pluriformiteit" is in het kerkelijk document niets te vinden, ook niet van de zaak die Mr. Bakker kennelijk voorstaat. Hij haalt misschien de erg slechte vertaling van het Katholiek Archief aan, maar hij moest toch de Latijnse tekst hebben nagezien. Daarin gaat het niet over de „pluriformiteit" der „plaatselijke kerken", maar om hun particularia, hun legitimas varietates, d.w.z. hun bijzonderheden en wettige verscheidenheid, waarmee in dezelfde tekst de „eigen tradities" worden bedoeld; men denkt b.v. aan die der oosterse Kerken, door die van het Westen vaak te weinig geacht. Hierover gaat het: over door de traditie geheiligde liturgie, kerkelijk recht, enz., niet over het geloof of het anders „formuleren" daarvan.

De eis naar “pluralisme“ is niet zelden een verkapte wens om tot een nieuw Hollands (modernistisch) uniformisme te komen. Een voorbeeld hiervan was Noordwijkerhout I, waar slechts enkele „conservatieven" werden geduld als een soort randversiering en waar de grote massa der aanwezigen meest stemde zoals in de parlementen der „volksdemocratieën". Een ander voorbeeld is de katechese. Het H.K.I. te Nijmegen tracht hierin centraal de leiding te nemen en een monopoliepositie in te nemen; de productie is zo goed als geheel modernistisch. Wie „conservatief" is komt niet aan bod, wordt monddood gemaakt of men zwijgt over hem in alle talen. Neen, men doet ons niet geloven dat men werkelijk van ijver gloeit voor “pluralisme“; in feite doet men dit alleen voor de eigen opvatting, die men met alle middelen tot de enig heersende wil maken. In het boek Exempel Holland (zie de bespreking in Confrontatie, vorig nummer) kan men lezen dat de voor „modern" doorgaande ideeën die men krachtens het „pluralisme" te Noordwijkerhout heeft verkondigd, niet nieuw en voor een deel zelfs versleten zijn; men vergelijke hiermee het boven aangehaalde citaat van Bochenski.
Pluriformiteit is het geloof (daar gaat het hoofdzakelijk om, dat is het nieuwe dat men wil brengen) moet onvoorwaardelijk worden afgewezen als modernistische ketterij. Wie haar aanvaardt, heeft het katholiek geloof verloren. Zeker, er wordt voortdurend gesproken over „geloofsexpressie", „uitdrukking, verwoording van het geloof". Maar de strijd gaat niet om woorden of formules (zó dwaas is men niet), maar om de andere ideeën die door die andere woorden worden uitgedrukt. Deze houden een groot aantal keren de ontkenning in van de geopenbaarde katholieke waarheid.
Jacques Maritain heeft er in zijn Le Paysan de la Garonne op gewezen dat een subjectivistische filosofie (en volgens hem is buiten het Thomisme en het Marxisme alle moderne wijsbegeerte subjectivistisch, d.w.z. zij aanvaardt niet de objectiviteit, maar de subjectiviteit van onze kennis) niet in staat is om in de katholieke theologie te worden gebruikt, als systeem wel te verstaan. Men moet dan wel komen tot de ontkenning van de objectieve waarde van de dogma's der Kerk. Dit ziet men dan ook gebeuren. De modernisten hebben het zelden over het dogma als waarheid, zij hebben het over het dogma als formule, die in hun ogen uitdrukking is van oud, verouderd denken, dat door een nieuw moet worden vervangen, in overeenstemming met wat naïef (of schijnbaar naïef en perfide) het „hedendaagse denken" wordt genoemd. Zo heeft Schillebeeck de voor een katholiek theoloog verbijsterende woorden geschreven: „Sinds 1953 heb ik mij steeds verzet tegen de formule 'Christus is God en mens' en ook tegen de verwarrende uitdrukking 'de mens Jezus is God'" (Tijdschrift voor Theologie 1966, 276) 6). Dit heeft hem niet weerhouden nog jaren later in het publiek, toen hij te Nijmegen magister in de theologie werd, de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, die van Trente en de anti-modernisteneed af te leggen. Verre van in deze zaak pluralist te willen zijn heeft hij in hetzelfde artikel de (ketterse en veroordeelde) behandeling van het Christusmysterie door Hulsbosch, „de nieuwe, enig juiste benadering van het Christusmysterie" genoemd. Het spijt ons hieraan te moeten herinneren, het gaat om zeer fundamentele zaken die ons aller geloof op de meest intieme manier raken. Dat Christus „God en mens" is, is de meest eenvoudige manier waarop men over dit geloofsgeheim kan spreken. Zou deze formule voor ons niet meer waar zijn, dan is Christus niet meer God en mens tegelijk, dus ofwel alleen maar God (wat men niet aanneemt) of alleen maar mens („die onvergetelijke mens"!), wat in strijd is met de katholieke leer.
Het geloof kan op verschillende wijzen („pluriform") uitdrukking vinden in de liturgie, in het devotieleven, in de spiritualiteit. Een contemplatieve monnik of zuster beleeft het op een andere manier dan wie onder de melaatsen werkt, een gehuwde op een andere manier dan een priester of kloosterling. Maar er kan geen pluriformiteit zijn in de geloofsbelijdenis of in de manier waarop de Kerk de zin, de betekenis van deze geloofsbelijdenis verstaat. In de loop der eeuwen heeft de Kerk aan inzicht gewonnen in de kennis der geopenbaarde waarheid. Zij heeft wel eens vroegere formuleringen gepreciseerd (zoals te Chalcedon t.o.v. Efeze), zij heeft ze nooit wezenlijk veranderd. Met St. Paulus zegt zij: „Als zelfs een engel uit de hemel u een ander evangelie zou verkondigen dan ik u heb gebracht: hij zij vervloekt" (Galaten 1,8). Het gaat degenen in Nederland die de „pluriformiteit" der Kerk voorstaan allereerst om het geloof, of beter gezegd: om hun eigen modernistisch ongeloof. Het is een tragische zaak dat vijf der zeven bisschoppen van Nederland weigeren dit in te zien, of doen alsof zij het niet inzien, of het althans niet duidelijk en bij voortduring aan hun gelovigen voorbehouden.

triniti