www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / De Stem van het Geweten
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

De Stem van het Geweten

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Confrontatie nr 38-39, Augustus-September 1968

Het is een aloude waarheid van de katholieke moraaltheologie, dat ieder mens op zedelijk gebied moet handelen „volgens zijn geweten", en wel volgens zijn eigen héél persoonlijk geweten en niet volgens dat van een ander, wie hij ook mag zijn en hoe hoog ook geplaatst. Van deze waarheid wordt de laatste jaren in Nederland op even zonderlinge als ergerlijke wijze misbruik gemaakt. Het wordt langzamerhand zo voorgesteld alsof dit „geweten", m.a.w. de mens mèt zijn geweten, zelfstandig kan bepalen wat goed en kwaad is. Was dit zo, dan zou de „zedelijk" handelende mens boven de wet staan, hij zou op zedelijk gebied zijn eigen wetgever zijn. Natuurlijk zal hij zich daarbij laten leiden door motieven, maar hij bepáált die motieven zelf. Dit is de gedachte die men ontmoet telkens en die in directe tegen­spraak is met de christelijke moraal èn het gezonde verstand.

Of iets goed of kwaad is, en dus mag (of moet) worden gedaan of gelaten, hangt van objectieve normen af die de mens niet zelf bepaalt, maar die hij moet kennen en weten (vandaar het woord „geweten") en waarnaar hij zijn gedrag moet regelen. Daarbij moet hij allereerst de wetten in acht nemen, te weten die van God, die van de Kerk en verder alle rechtvaardige menselijke wetten en voorschriften. De mens moet zich voegen in de door God gestelde orde, hij mag die niet doorbreken en in strijd daarmee een eigen „orde" instellen. Hij mag ook niet zeggen dat het hem niet interesseert of er buiten hem een objectieve zedelijke orde bestaat, omdat hij die, wat hem betreft, voor zichzelf maakt.

Een mens mag niet handelen vóór hij weet dat wat hij gaat doen goed is. Dit weten wordt door hem uitgedrukt in een oordeel: dit mag (moet) worden gedaan. Het is het laatste oordeel dat aan de daad voorafgaat en daarmee tevens het definitieve gewetensoordee. Slechts in deze zin kan en moet men zeggen dat de mens in allerlaatste instantie volgens zijn eigen oordeel, zijn eigen geweten moet handelen. Zo moet iemand, die een motorvoertuig berijdt, in allerlaatste instantie telkens zelf oordelen dat hij voor een rood licht moet stoppen, verkeer van rechts moet laten voorgaan, e.d.m. Hij zit achter het stuur, niet de verkeerspolitie of de wetgever, hij moet dus ook oordelen en wel in allerlaatste instantie, omdat het zijn eigen daden betreft. Iedereen ziet in dat het bespottelijk zou zijn te beweren dat de bestuurder ook zelf bepáált, geheel en al eigenmachtig, dat hij voor het rood licht moet stilstaan. De verkeerswet is een objectief gegeven waaraan hij zich maar heeft aan te passen. Doet hij dit niet, dan zullen politie en rechter het hem wel leren.

Wat opgaat voor wetten wier niet-naleving in de maatschappij met straf wordt bedreigd en wordt bestraft, geldt evenzeer voor de zedelijke orde en wetten door God ingesteld, waar geen aardse sancties tegenover staan. Het is een der taken van de Kerk deze zedenwet aan de mensen voor te houden en in onduidelijke gevallen te bepalen waaraan men zich dient te houden. De Kerk is behoedster van geloof en zeden, waarbij men moet bedenken dat deze twee niet te scheiden zijn, omdat het tot het geloof behoort dat de Kerk óók de zedenwet voorhoudt en verklaart. Het gaat dus niet aan om zich tegen de zedenwet of haar uitleg door de Kerk te beroepen op de „uitspraak van het eigen geweten", alsof dit de laatste beslissende instantie zou zijn en niet de Kerk (die in dezen optreedt namens God). Dit is het spelen van een dubbelzinnig spel met het woord „laatste": laatste in tijdsorde is niet de „laatste" (d.w.z. definitieve, dus „hoogste") in de orde van het gezag. De mens is niet zijn eigen wetgever, zijn geweten moet worden gevormd en dient zich te richten naar wat objectief goed is; daarvan ligt de oorsprong niet in, maar buiten de mens. De opvatting dat de mens moet handelen „volgens eigen geweten" buiten objectieve normen om, behoort tot de z.g. situatie­moraal, die door verschillende kerkelijke veroordelingen is getroffen. Uit een decreet van het H. Officie van 2.2.-1956, op gezag van Pius XII afgekondigd, halen wij het volgende aan:

    In strijd met de zedenleer en met de in de Katholieke Kerk overgeleverde toepassing ervan begint in vele streken zelfs onder de Katholieken een systeem te worden verspreid dat vaak "situatiemoraal" wordt genoemd. Men zegt, dat deze niet afhangt van de beginselen der objectieve zedenleer (die het "Zijn" als laatste grondslag heeft), waarmee zij niet slechts op één lijn moet worden gesteld, maar zelfs daarboven moet worden geplaatst.
    De voorstanders van dit systeem stellen dat de beslissende en laatste norm van het handelen niet de juiste objectieve orde is, die bepaald wordt door de natuurwet en daaruit met zekerheid gekend wordt, maar een of ander innerlijk oordeel en licht van de geest van elke individuele mens, waardoor het hem in een concrete situatie duidelijk wordt wat hij moet doen.

Het decreet gaat voort met te zeggen dat volgens de voorstanders van deze moraal het traditionele begrip der „menselijke natuur" niet voldoende is; men moet volgens hen zijn toevlucht nemen tot de idee der „existerende" menselijke natuur, een voorstelling die onder vele opzichten geen objectieve, absolute waarde heeft, doch slechts een relatieve en dus veranderlijke, misschien met uitzondering van enkele elementen. Zo zou ook het traditionele begrip „natuurwet" slechts een relatieve waarde hebben. Dan leest men:

    Als zij deze beginselen eenmaal hebben aangenomen en in toepassing gebracht, leren zij (d.i. de verkondigers der "nieuwe moraal") dat de mensen gemakkelijk behoed en gevrijwaard kunnen worden voor veel zedelijke conflicten, die anders onoplosbaar zijn, wanneer ieder in geweten niet oordeelt volgens de objectieve wetten, maar uit kracht van dat inwendige individuele licht, volgens persoonlijk inzicht (intuitio) ...
    Om nu het gevaar der "nieuwe moraal", waarvan Paus Pius XII in zijn toespraken van 23 maart en 18 april 1952 heeft gesproken af te wenden, en om de zuiverheid en veiligheid der katholieke moraal te behoeden. verbiedt deze hoogste H. Congregatie van het H. Office dat deze leer der "situatiemoraal", of hoe zij ook heten mag, wordt gedoceerd of goedgekeurd in universiteiten, athenea, seminaries en vormingshuizen van religieuzen, of wordt gepropageerd en verdedigd in boeken. geschriften, voordrachten, of hoe dan ook.

Deze maar zestien jaar oude uitspraak (in 1968) is voldoende duidelijk, en vanzelfsprekend nog steeds van kracht. Toch zijn er velen in ons land en daarbuiten die er zich niet het minste aan storen en rustig, of zelfs met hartstocht doorgaan een onkatholieke gewetens­moraal te verbreiden, terwijl zij zich toch katholiek blijven noemen. Ten onrechte, of zij nu leek, priester of zelfs bisschop zijn! Joannes XIII heeft in Pacem in Terris enkele woorden geschreven ter handhaving van de objectieve moraal, zonder welke de vrede in de wereld onmogelijk is:

    In het innerlijke van de mens heeft de Schepper der wereld een orde gedrukt die zijn geweten duidelijk maakt en beveelt te onderhouden: "Zij (= heidenen) tonen dat dat voorschriften der wet in hun harten staan geschreven, hun geweten legt daarvan getuigenis af." (Rom. 2, 15) (no. 5).

Ook heeft het 2de Vaticaans Concilie herhaaldelijk over het geweten gesproken:

    In het binnenste van het geweten ontdekt de mens een wet die hij zichzelf niet geeft, maar waaraan hij moet gehoorzamen .... Want de mens heeft in zijn hart een wet die daarin door God is geschreven; zijn waardigheid bestaat hierin dat hij eraan gehoorzaamt, terwijl hij ook volgens haar ( = de wet) zal worden geoordeeld. Het geweten is een allergeheimste kern (nucleus secretissimus) en heiligdom van de mens, waarin hij altéén is met God, wiens stem in zijn binnenste klinkt .... Hoe meer derhalve het juiste geweten de overhand heeft, des te meer zullen personen en gemeenschappen ophouden blind te oordelen en zullen zij hun best doen zich aan te passen aan de objectieve normen der zedelijkheid. (Gaudium et Spes, Over de Kerk in de wereld, no. 16).

    De mens kent en erkent de voorschriften van de goddelijke wet door middel van zijn geweten ....
    De gelovigen moeten bij het vormen van hun geweten nauwkeurig acht slaan op de heilige en zekere leer der Kerk. Want door de wil van Christus is de katholieke Kerk de meesteres der waarheid en het is haar taak de Waarheid die Christus is te verkondigen en authentiek te leren. Tevens moet zij de beginselen der zedelijke orde die uit de menselijke natuur zelf voortvloeien met haar gezag verklaren en bevestigen. (Dignitatis Humanae, Over de godsdienstvrijheid, no. 3, 14).

Deze uitspraken zijn minder uitdrukkelijk dan die van het H. Officie (en daarmee van Pius XII), wat o.a. samenhangt met de documenten waarin zij voorkomen en de bedoeling daarvan. De objectiviteit der moraal wordt er echter volledig in gehandhaafd en van situatiemoraal of van een geweten dat zelfstandig, zonder wet, bepaalt wat gedaan moet worden is geen spoor. Als er staat dat de mens in zijn geweten alléén is met God en Gods stem beluistert, wil dit niet zeggen dat hij er met géén menselijke of zelfs goddelijke wet dwingend te maken heeft en op persoonlijke intuïtie of inspiratie mag afgaan. De door het Concilie gebruikte woorden willen zeggen dat de mens, die zijn geweten goed (of slecht) heeft gevormd en aan de hand van de objectieve zedelijke normen en wetten tot het oordeel is gekomen dat iets mag of niet mag (het eigenlijk gewetensoordeel), nu verder alleen met God is en aan Hem voor wat hij nu gaat doen rekenschap moet afleggen. In een (officiële) aantekening bij Gaudium et Spes (De Kerk in de wereld), no. 16, wordt zelfs verwezen naar de radiotoespraak over de vorming van het geweten der jeugd door Pius XII gehouden op 23 maart 1952 (Acta Ap. Sed. 1952, p. 271) waaraan de tekst zelfs voor een goed deel is ontleend (de Italiaanse tekst van de toespraak staat op pp. 270-278). Een andere verwijzing komt voor bij Dignitatis Humanae, no. 14.

Op 18 april 1952 heeft Pius XII hetzelfde thema nog besproken in een toespraak, gehouden tot het internationale Congres van de Fédération Mondiale des Jeunesses Féminines Catholiques te Rome (Acta Ap. Sed. 1952, p. 413-419; Fr. tekst). De hele situatie- en gewetensmoraal, zoals die hier in Nederland door veel „progressieven" wordt verkondigd, wordt erin beschreven. Zij is dus bepaald geen Nederlandse vinding. De Paus heeft het over de „nieuwe moraal", die men ook, zegt hij, „ethisch existentialisme", „ethisch actualisme", „ethisch individualisme" zou kunnen noemen (p. 414). Het onderscheidend teken van deze moraal is dat zij niet steunt op algemeen geldende zedenwetten, maar op de reële en concrete situatie waarin men zou moeten handelen en naar welke het persoonlijk geweten zou moeten oordelen en kiezen. Dit wil niet zeggen, aldus Pius XII, dat de situatiemoraal het bestaan van algemene zedelijke begrippen zonder meer ontkent (ofschoon zij daar herhaaldelijk dichtbij komt), maar dat zij ze verplaatst van het centrum naar de peripherie. Centraal is het volgens die nieuwe moraal dat men het wil behouden of actueren in zijn reële en individuele waarde. Als twee jonge mensen zich eerlijk en oprecht lichamelijk en geestelijk aan elkander willen geven, dan heeft volgens die nieuwe moraal het persoonlijk geweten te besluiten of intimiteiten, die de gewone moraal slechts aan gehuwden toestaat, geoorloofd zijn of niet (p. 415).

Vanwege haar actualiteit vertaal ik de volgende passage in haar geheel:

    De "Nieuwe Moraal" eminent "individueel" De nieuwe (aan de omstandigheden aangepaste) zedenleer is volgens haar voorstanders eminent "individueel". In zijn gewetensbesluit ontmoet de individuele mens onmiddellijk God en neemt vóór Hem zijn besluit, zonder tussenkomst van enige wet, van enig gezag, van enige gemeenschap, belijdenis of geloof, in niets en op geen enkele manier. Hier is slechts het "ik" van de mens en het 'Ik' van de persoonlijke God; niet van de God van de wet, maar van de God die de Vader is met wie de mens zich in kinderlijke liefde moet verenigen. Zo gezien, is het gewetensbesluit een persoonlijk "risico", in alle oprechtheid vóór God genomen volgens eigen kennis en schatting. God houdt slechts rekening met twee dingen: de goede bedoeling en het oprechte antwoord; in de daad stelt hij geen belang. Zo kan dit antwoord luiden: het katholiek geloof verruilen met andere beginselen, echtscheiding, de zwangerschap onderbreken, gehoor­zaamheid weigeren aan het wettig gezag in de familie, de Kerk, de Staat, enzovoorts.
    Dit alles zou in volmaakte overeenstemming zijn met de "meerderjarigheid" van de mens en, in de christelijke gang van zaken, aan de verhouding van zoon tot Vader, die ons volgens de leer van Christus doet bidden "Onze Vader". Deze persoonlijke visie bespaart het de mens elk ogenblik te moeten nameten of de te nemen beslissing wel beantwoordt aan de paragrafen van de wet of het richtsnoer van abstracte normen en regels; zij behoedt de mens voor de huichelarij van de farizeïsche trouw aan de wetten, zij behoedt hem zowel voor ziekelijke angstvalligheid als voor lichtvaardigheid of gebrek aan geweten, omdat zij de algehele verantwoordelijkheid tegenover God op de Christen persoonlijk doet rusten. Zo spreken zij, die de "nieuwe moraal" voorstaan. (p. 415 – 416).

Het is niet moeilijk in deze tekening bijna alles terug te vinden wat iedere katholiek in Nederland haast dagelijks kan lezen in zijn krant en in zijn week- en maandbladen, en kan horen van veel kansels. Pius XII zegt ervan:

    In deze vorm staat de nieuwe zedenleer zodanig buiten het geloof en de katholieke beginselen, dat zelfs een kind dat zijn katechismus kent, dit kan beseffen en inzien. Het is niet moeilijk in te zien dat het nieuwe systeem is afgeleid van het existentialisme, dat ofwel van God abstraheert, of wel zijn bestaan ontkent, maar in elk geval de mens aan zichzelf overlaat. Het is mogelijk dat de tegenwoordige toestanden ertoe hebben verleid deze "nieuwe moraal" over te planten op katholiek terrein, om de gelovigen de moeilijkheden van het christelijk leven draaglijker te maken. In feite wordt van miljoenen onder hen een buitengewone graad van vastheid, geduld, volhouden, offergeest gevraagd, als zij hun geloof niet willen schenden, zij het onder de slagen van het lot, zij het in een milieu dat alles onder hun bereik brengt waarnaar het hart hartstochtelijk verlangt, alles wat het begeert.

In zijn weerlegging wijst de Paus erop, dat de beginselen der zedenwet altijd moeten worden toegepast, juist omdat zij algemeen zijn en daarom gelden voor alle gevallen die eronder vallen. In veel gevallen is de toepassing zo duidelijk, dat zelfs een eenvoudige gelovige onmiddellijk inziet welk besluit hij moet nemen. Dit gaat vooral op voor de negatieve geboden (de verboden), maar niet voor die alleen. Verder wijst de Paus er nog op dat God wel allereerst en altijd de goede bedoeling wil, maar die is niet voldoende: hij wil ook het goede werk. Hij besluit zijn toespraak met te wijzen op de noodzaak van het gebed, en van de overtuiging dat leven volgens het geloof offers kan kosten.

* *

Het is duidelijk dat naar christelijke overtuiging het geweten niet autonoom is: het staat onder de wet en moet altijd in overeenstemming daarmee handelen. Het kan niet eigenmachtig bepalen wat in een bepaalde situatie al of niet mag worden ge­daan. Er zijn exegeten (ondergetekende behoort daar niet bij) die de „kennis van goed en kwaad" die Adam en Eva volgens het paradijsverhaal trachtten te verkrijgen door het eten van de verboden vrucht verstaan als een eigenmachtig kunnen uitmaken wat goed en kwaad is en op deze manier „aan God gelijk worden".

Hierin is de waardering van de betekenis van dit eigenmachtig kunnen uitmaken in elk geval juist. De „nieuwe moraal" is er daarom een die rukt aan de wortels van het christelijk geloof in God.

Men moet zich in geweten aan de wet houden zoals men eerlijk meent dat deze luidt. Hierin kan men zich natuurlijk vergissen en in zulk een geval spreekt men van een „dwalend" geweten. Is dit geweten onschuldig en „onoverwinnelijk" dwalend, dan is men verplicht het te volgen. Men handelt dan objectief ver­keerd, maar subjectief goed. Hierin ligt geen tegenspraak met het eerder gezegde, als de subjectief goed handelende mens voor alles wil handelen overeenkomstig de objectieve zedelijke normen, zijn vergissing is een intellectuele, geen morele. Anders is de houding van de mens die zijn subjectieve kijk op de zaak (meestal geïnspireerd door verlangen of begeerte het zich niet te moei­lijk te maken) boven de wet en de objectieve normen stelt.

Men kan ook door eigen schuld een verkeerd geweten hebben: wanneer men zich heeft wijsgemaakt dat iets geoorloofd is, terwijl men toch heel goed weet, althans heeft geweten dat het niet mag. Zelfs in zo'n geval mag men niet in strijd met het geweten handelen, zeggen de moralisten, ofschoon men het óók niet mag volgen; oplossing: men moet zijn geweten weer in orde brenge. Het kan heel moeilijk zijn te onderscheiden tussen een schuldig en een onschuldig dwalend geweten. Het komt voor dat iemand zich zo lang wijsmaakt dat hij op een bepaalde manier goed handelt, terwijl zijn geweten hem hierover in het begin aanklaagde, dat hij ten slotte meent dat het geoorloofd is. Men zou dit een geval van zelf-hersenspoeling kunnen noemen. Ik heb de indruk dat er in Nederland heel veel dergelijke gevallen voorkomen. Priesters, leken, hebben zich een tijdlang verzet tegen de ongehoorzaamheid aan de kerkelijke wetten en de vervalsing van geloof en moraal die in katholiek Nederland een bloeitijdperk be­leven. Later hebben zij er zich bij neergelegd. Men moet toch leven, niet waar? Steeds maar weerstand bieden is moeilijk, lastig en vermoeiend. De kerkelijke overheid komt niet tussen­beide en er zijn belangrijke figuren die meedoen, zelfs het voorbeeld geven. Zo komt men ertoe zijn hersens te spoelen en zich neer te leggen (zelfs rustig, en zonder aanklacht van het geweten, zoals iemand mij van zichzelf vertelde) bij een veranderd geloof (resp. ketterij), een nieuwe moraal, overtreding van de kerkelijke en de goddelijke wet in het klein en in het groot. Het is duidelijk dat zulke hersen-gespoelden door hun oprecht voorkomende houding, hun ijver en hun soms nobel gedrag, de verwarring vergroten, zodat veel eenvoudige en goedwillende gelovigen en priesters niet meer weten waaraan zich te houden, en op hetzelfde dwaalspoor raken waarop anderen zichzelf hebben gebracht. Over dezen oordele God, die harten en nieren kent, en niet de mens. Dit wil echter niet zeggen dat men zich tegen deze valse menin­gen en praktijken, wanneer zij „binnen de katholieke Kerk" worden uitgesproken en bedreven niet zou moeten verzetten. Integen­deel, verzet is dan nog méér geboden.

Ik besluit met één concreet geval. Het is volstrekt ontoelaatbaar en onkatholiek zich tegen de encycliek Humanae Vitae te verzetten met een beroep op „eigen geweten". Het geweten van een katholiek moet zich richten naar de Kerk, die de Wet van God op authentieke wijze verklaart en ook zelf als wetgeefster optreedt. Het is vooral ontoelaatbaar wanneer men dit doet nog zonder de encycliek en haar argumentatie te hebben gelezen, alleen maar omdat men het bij voorbaat met de conclusie niet eens is. Dat bisschoppen, vicarissen-generaal, bisschoppelijke vicarissen, 117 professoren, docenten en assistenten, vele priesters en vooraanstaande leken op deze manier publiek verzet plegen tegen de encycliek, maakt de zaak alleen maar erger - voor de hele kerkprovincie..

triniti