"Dikwijls is datgene wat wij bescheidenheid noemen niets anders dan het verlangen om twee keer geprezen te worden." - Godfried Bomans
CATHOLICA weblog
RORATE nieuws
RK activiteiten
Deel deze pagina op twitter
CATHOLICA twitter
CATHOLICA archief

laatste nummers


MAGAZINE
jaargangen





Zelfbeschuldiging


door: Prof. Mag. J.P.M. van der Ploeg O.P. 17 maart 1995

In het Confiteor der H. Mis plegen priesters en gelovigen zich voor God en zijn heiligen te beschuldigen van de zonden die zij “door gedachten, woorden, werken en verzuim” hebben bedreven. Dat is een heel algemene belijdenis waaraan ieder kan meedoen, die een minimum aan zelfkennis bezit. Niemand schaamt zich doorgaans wanneer hij deze woorden uit­spreekt en bij niemand die ze een ander hoort uitspreken komt de gedachte op dat hij nu met een groot zondaar te doen heeft. We kunnen dus ons allen bij het Confiteor aansluiten, zonder dat het iemand duidelijk wordt of wij grote zonden hebben bedreven en of wij er diep berouw over hebben, met het voornemen ze niet meer te bedrijven.

Anders is het wanneer wij gaan biechten. De Biecht heeft alleen zin wanneer wij tevoren ons geweten onderzoeken, berouw verwekken over onze zonden, ze belijden en het voornemen maken ze in de toekomst niet meer te bedrijven.

Bovendien moeten wij ook nog de boete volbrengen, die ons wordt opgelegd, die echter bijna altijd grotendeels symbolisch is, d.w.z. zij in geen verhouding staat tot wat wij hebben misdreven.

Het Protestantisme heeft de Biecht, met nog vier Sacramenten, afgeschaft en heeft Doopsel en Eucharistie van hun katholieke inhoud ontdaan. In de plaats daarvan zijn in tal van kerkgenootschappen o.a. algemene belijdenissen van zonden gekomen. Die lezen zij in de Bijbel en het daar gegeven voorbeeld volgen zij na. Niet in alleen de Psalmen komen deze belijdenissen voor (denk aan de Miserere, Ps. 51 (50), maar ook daarbuiten. In Nehemias 9,6 w. is een gebed opgetekend dat Esdras sprak toen hij in de volksvergadering de zonden van het volk Israël in verleden en heden aan God beleed. Het is een lang gebed, dat een collectief karakter draagt. Daniël legde persoonlijk voor God een soortgelijke, lange en collectieve schuldbelijdenis af en bad God uit naam van Israël om vergiffenis (Dan. 9, 4-19). Zulke schuldbekentenissen worden in sommige protestantse bijeenkomsten veel gedaan en doen denken aan voorbeelden uit het Oude Testament. Jaren geleden hoorde ik in het hoofdkwartier van de (nu schijnbaar in vergetelheid geraakte) “Morele Herbewapening” te Caux aan het meer van Genève bij een morgenbijeenkomst deelnemers hun persoonlijke zonden aan de gemeenschap belijden.

Nu, en al tijdens Vaticanum II, komt het steeds meer in de katholieke Kerk in zwang dat vertegenwoordigers ervan, tot de hoogste toe, in het publiek de schulden der Kerk belijden, waaraan zij zich vele eeuwen geleden moet hebben schuldig gemaakt. Men klopt op de borst der Kerk, niet op die van zichzelf, o.a. wegens de inquisitie, de kruistochten, het proces van Galileo Galilei (1564-1642), de houding van de Kerk tegenover de Joden, het niet van meet af aan veroordelen van de slavernij, de verovering van Amerika en de z.g. genocide, die daarbij zou zijn gepleegd (wat een leugen is), en nog veel meer.

Ja, zelfs de grote en heilige Paus Pius XII, de grootste van deze eeuw, die alles heeft gedaan om zoveel mogelijk Joden van de dood te redden, moet het ontgelden, omdat hij niet genoeg zou hebben geprotesteerd tegen de Jodenvervolging. Bij ons heeft kard. de Jong het wel gedaan, met het gevolg dat men kent en dat Pius XII heeft willen vermijden.

De vijanden der Kerk lijken steeds naar meer te zoeken om de bruid van Christus te bestrijden. Ook leden der Kerk doen daar tegenwoordig aan mee, zelfs hooggeplaatste. En wat staat daar tegenover? Zelfbeschuldigingen van de beschuldigers? Of zelfs maar toepassing van “waar twee kijven hebben twee schuld?” Niets van dit alles, alleen de Kerk heeft misdreven en daarvoor staat zij nu nog schuldig en moet zij het boetekleed aandoen.

Wat Katholieken betreft die zich bij deze beschuldigingen aansluiten, lijkt het niet zelden of zij zich schamen tot de katholieke Kerk te behoren, waarvan zij vaak innerlijk vervreemd zijn, of in feite afgevallen. Niet weinigen lijden ook aan een minderwaardigheidscomplex, dat vaak het gevolg is van eeuwenlange achteruitzetting, onrechtvaardige behandeling en zelfs vervolging. Dat zoiets moeilijk te verdragen is, is duidelijk. In het boek der Psalmen leggen psalmisten er getuigenis van af en beklagen zich over de hun aangedane behandeling, resp. vervolging. Maar zover hoeft het nog niets eens te gaan: ook als men nu in zijn omgeving niet geacht wordt zoals men – zonder hoogmoed of ijdelheid – weet dat men verdient, kan dit tot een complex van minderwaardigheid leiden. Katholieke intellectuelen in protestantse landen lijden daar niet zelden onder, in het verleden en nu. Ik heb altijd de indruk gehad dat een Nederlands historicus zo iemand was. Hij reageerde dit af met kritiek, vaak bijtende kritiek, op kerkelijke personen en “hoogwaardigheidsbekleders” in een nog niet zo ver verleden.

Dat nu nog de Kerk telkens weer geconfronteerd wordt met verwijten over het gedrag van leden der Kerk in vroeger tijden, is droevig. Wij vereren de Heilige Kerk als onze Moeder, wij hebben haar lief, wat haar wordt aange­daan wordt het ook ons. Wat bezielt al die leden der Kerk die ons dit aandoen? Vermoedelijk lijden zij vóór alles aan een gebrek aan geloof. De hele ontreddering van de Kerk na Vaticanum II heeft dit als voornaamste grondslag. Het geloof van velen, ook in de hiërarchie en zeker bij talloze theologen, is verzwakt, vaak sterk verzwakt, deels of geheel verdwenen. Maar men behoort nog tot de sociale groep der “Katholieken” en uit zulk een groep gaat men niet zo maar heen. Men vreest dan ontworteld te worden, en zoekt het eigen ongeloof aan de Kerk op te dringen, van binnen uit. Men vroeg een Nijmeegs theoloog, waarom hij de Kerk niet liever verliet, nu hij wezenlijke geloofspunten daarvan niet meer aanvaardt. Het antwoord was dat hij in haar een podium heeft voor zijn ideeën.

Galilei

Enkele voorbeelden. De Italiaanse wiskundige en filosoof Galileo Galilei (1564-1642) kwam met de kerkelijke autoriteiten te Rome in botsing omdat hij, in navolging van de Duits-Poolse kanunnik Kopernikus (1473-1543), leerde dat de aarde om de zon draaide en niet omgekeerd. De waarnemingen van Kopernikus en de zijnen hadden het bewezen, daarvan was hij overtuigd. De Romeinse instanties, wier taak het is de zuiverheid van het geloof te bewaren riepen hem hierover ter verantwoording. De priester en kanunnik Kopernikus is nooit voor een kerkelijke rechtbank gedaagd, in het jaar dat zijn hoofdwerk De revolutionibus orbium caelestium (Het ronddraaien der hemelse sferen) verscheen, stierf hij en Galilei was toen nog niet geboren.

Om het dwaze van het Romeinse standpunt, dat Galilei bestreed, aan ieder duidelijk te maken, haalt men gewoonlijk een tekst uit het boek Josuë aan, waarin Josuë de zon beveelt stil te staan: en de zon stond stil en de maan bleef staan, tot het volk zich op zijn vijanden had gewroken” (Jos. 10,12-13). Als deze tekst de hele, of zelfs maar de voornaamste reden was geweest van het conflict van Galilei met “Rome”, zou dit inderdaad belachelijk zijn geweest. Maar de zaak lag anders.

Galilei werd in 1562 geboren te Pisa en werd al in 1592 professor in de wiskunde en verwante vakken te Padua. Daar verzamelde hij o.a. de natuurkundige instrumenten van zijn tijd en maakte ook een eenvoudige sterrekijker, die in Holland was uitgevonden. Hij raakte overtuigd van de juistheid van de theorie die Kopernikus tientallen jaren vóór hem had verkondigd: dat de aarde om de zon draait en de zon stilstaat (zodat de aarde niet het middelpunt van het heelal is). Sinds Kopernikus’ dood had deze theorie ook andere medestanders in de Kerk gevonden, maar zij hadden er geen propaganda voor gemaakt, zoals Galilei, en hun boeken waren geschreven en gedrukt in het Latijn, de taal der geleerden. Galilei begon echter in de volkstaal te schrijven en zijn ideeën aan het grote publiek te verkondigen. Hij was een man met hartstocht; ook in zijn persoonlijk leven.

In zijn tijd hielden ongeveer alle geleerden nog vast aan de natuurkunde van Aristoteles, voor wie de aarde het onbeweeglijke middelpunt was van het heelal en zon, maan en sterren erom heen draaien. Zij namen dit aan op zijn toentertijd onbetwist gezag en niet op grond van door henzelf genomen proeven of waarnemingen. Galilei kwam hiertegen op. Al Boëtius had geleerd, dat een puur gezagsargument tot de allerzwakste behoort, zie St. Th., I, l, 8, 2 (met uitzondering natuurlijk van het directe of indirecte gezag van God), en Galilei begon zijn opvattingen onder het grote publiek te verspreiden, in de volkstaal, wat in die tijd nog ongebruikelijk was. Verre­weg de meeste geleerden van zijn tijd, die zich met de natuur- en de sterrenkunde bezig hielden, kreeg hij tegen zich. Dit mag niemand verwon­deren, die enig inzicht heeft in de psyche van de mens, ook van de geleerde mens. Wat deze altijd als waar heeft geleerd en horen verkondigen, geeft hij niet zo maar op, vooral wanneer het tegendeel op uitdagende manier, op populaire wijze, wordt verkondigd. Men kan dit verschijnsel ook op ander gebied waarnemen, men denke slechts aan de hardnekkigheid waarmee men in de Kerk aan zovele conciliaire en na-conciliaire veranderingen vasthoudt, ook al zijn de gevolgen desastreus gebleken. Galilei moest zijn collega’s als een revolutionair voorkomen. In zijn tijd had niet ieder de middelen ter controle van de nieuwe wetenschappelijke bevindingen, die wij hebben en daarom had Galilei maar weinig medestanders in de geleerde wereld, die hij ook nog door zijn manier van optreden – geheel anders dan die van Kopernikus – tegen zich innam.

Erger werd het voor hem toen de Kerk zich ernstig met de zaak begon te bemoeien. Met Kopernikus en de door hem voorgedragen nieuwe leer had zij dit niet gedaan, maar in het optreden van Galilei zagen velen een uitdaging. De Kerk trad echter niet ruw, noch met geweld tegen hem op, zij vroeg geen afzwering, maar (eerst) alleen dat hij zijn leer slechts als wiskundige hypothese zou verkondigen.

Galilei stond in Rome niet alleen en had er sympathisanten. Zolang hij maar op het gebied van de wiskundige hypothesen bleef, had men (oorspronkelijk) geen bezwaar tegen hem. Maar Galilei liet het daar niet bij. Kort en goed: zijn hoofdstelling: de zon is het middelpunt van het heelal werd veroordeeld als in strijd met de H. Schrift en Galilei tot “de kerker van de inquisitie” veroordeeld. Dit hield voor de oude en door velen geëerde man huisarrest in, eerst in verschillende paleizen en ten slotte in zijn eigen villa, waar hij, blind geworden, in de armen van zijn zoon en van twee van zijn leerlingen op 8.1.1642 overleed. Zijn lichaam werd, met dat van andere beroemde mannen, bijgezet in de kerk van het H. Kruis te Florence. Zijn ideeën hebben gezegevierd en dit is al vroeg door de kerkelijke autoriteiten erkend.

In 1942 werd zijn sterfdag, die toen 300 jaar geleden was, o.a. plechtig gevierd door de katholieke Universiteit van het H. Hart te Milaan.

Wat “Rome” in deze zaak betreft, dit sloot zich in zijn mening aanvankelijk aan bij die van de grote meerderheid der natuurkundigen van die tijd, op gronden, die men meende te vinden in het Oude Testament. Het lijdt geen twijfel dat de auteurs daarvan allen overtuigd waren dat de aarde het middelpunt is van het heelal en dat zon, maan en sterren er omheen draaien. Iedereen dacht zo. Julius Euting, die in de vorige eeuw professor te Straatsburg was, vertelt ergens dat de torenwachter van de kathedraal hem eens zei, dat niemand hem kon wijsmaken dat de zon niet om de aarde draait, want op de toren kon hij haar elke morgen zien opgaan! Dezelfde opvatting komt op allerlei plaatsen van het Oude Testament naar voren, met nog meer nadruk dan in Jozuë. “Het ene geslacht komt en het andere gaat, maar de aarde staat eeuwig vast” (aldus letterlijk; Vulgaat: “terra autem in aeternum stat” (Pred. 1,4).

In de Psalmen wordt herhaaldelijk tot lof van God gezegd dat hij de aarde onbeweeglijk heeft gemaakt: Ps. 93, l (Vg. 92, 1): “Hij heeft de aarde vastgezet, zij zal niet bewegen”; zie ook Ps. 96, 10 (Vg. 95,10), Ps. 136, 6 (Vg. 135,6) “Die de aarde heeft vastgezet op het water”. Daar komt bij dat in de Psalmen herhaaldelijk wordt gezegd dat de aarde “beeft”, enz., als God haar bezoekt, hetgeen veronderstelt, dacht men, dat zij vast ligt. Verder is uit het hele Oude Testament duidelijk, dat zijn schrijvers de zon als het middel­punt van het heelal beschouwden. Boven haar welft zich de vaste hemelkoepel, en eronder is een enorme watermassa. Dit zeer lang algemeen aanvaarde wereldbeeld (een “beeld”, en niet de werkelijkheid die wij nu kennen) werd door de ontdekkingen van Kopernikus en Galilei te niet gedaan, in een tijd dat nog maar weinigen zich door hen lieten overtuigen.

Het is volkomen begrijpelijk én menselijk dat ook in de Kerk de meesten het niet deden.

De H. Schrift is door God geïnspireerd, wist men, en daaruit volgt dat alles wat erin staat waar is; God kan niet liegen of bedriegen. Elk oordeel van de gewijde schrijver was er een van God, leerden de theologen, en dat gewijde schrijvers, evenals hun tijdgenoten, oordeelden dat zon, maan en sterren rond de aarde draaien, hun onbeweeglijk middelpunt, is evident. Bij dat oordeel, dus ook dat van God, moet iedere gelovige zich neerleggen! Dat was de kern der zaak en daarom wees men de opvatting van Galilei van de hand. De tekst van Josuë was daarbij één uit vele.

Toen later bleek dat de oude (theologisch gebaseerde) opvatting niet houdbaar was, en dat de aarde wel degelijk om de zon draait en niet omgekeerd, besefte men dat het theologisch argument fout moest zijn. Al St. Augustinus (354-430) heeft erop gewezen dat “de Heilige Geest, die door (de gewijde schrijvers) spreekt de mensen niet heeft willen leren (o.a.: de innerlijke samenstelling van de dingen die wij zien), wat niet van nut is voor hun (geestelijk) heil (aangehaald in de encycliek van Leo XIII Providentissimus 1893; zie Ench. Bibl. 121). Hieruit volgt dat de H. Schrift zich nooit over de beweging van zon en aarde leerstellig heeft willen uitspreken, in de tijd dat hierover nog geen enkel probleem bestond. De theologen hebben eruit geleerd dat men zich vergist heeft in wat de gewijde schrijvers ons als beslist zekere waarheid hebben voorgehouden.

Het geval Galilei moet men geheel zien in zijn eigen tijd en de opvattingen, die toen bestonden. Galilei kwam in die tijd in conflict met kerkelijke autoriteiten, omdat hij een opvatting trachtte te populariseren, die toen nog bijna door iedereen werd afgewezen en waartegen de theologen bezwaren maakten. Er waren er maar weinigen, die over het gelijk of ongelijk van Galilei een wetenschappelijk gefundeerd oordeel konden vellen.

Kruistochten

Dan wordt aan de katholieke Kerk o.a. het ontstaan der kruistochten en het (deels) organiseren daarvan verweten, alsmede het aandeel dat Pausen en andere kerkelijke overhelden erin hebben gehad. De verwijten, die men in deze zaak tegen de Kerk als zodanig maakt, zijn geheel onbillijk. De kruistochten zijn voortgekomen uit het verlangen de voor de christenen zo Heilige Plaatsen in Palestina te bevrijden uit de macht der Mohammedanen, in een tijd dat die zich uitzonderlijk vijandig tegen de Christenen gedroegen en o.a. de belangrijkste plaatsen ervan, de basiliek van het H. Graf te Jeruzalem, met Calvarië de meest vereerde plek van de hele Christenheid, uit haat tegen de Christenen met de grond gelijk hebben gemaakt. Het Graf waarin de Zaligmaker was begraven en waaruit Hij op de derde dag was verrezen, hebben zij vernield. Het laatste is in 1009 gebeurd door de ‘ Egyptische sultan Hakim, die zich als kalief van de Islam beschouwde en zich op de Christenen, die hij haatte, wilde wreken over een grote nederlaag die hij tegen hen had geleden.

Het duurde nog lang voor de eerste Kruistocht begon (1096), die in 1099 leidde tot de verovering van Jerusalem en de stichting van een latijns koninkrijk met Jerusalem als hoofdstad. Sultan Saladin, een Moslim van Koerdische stam, veroverde de stad in 1186 weer terug, zodat het Latijnse resp. “Frankische” (zo werd het door de Moslims genoemd) koninkrijk te Jerusalem nog geen eeuw heeft bestaan.

De eerste kruistocht werd ondernomen met de strijdkreet Deus lo Vult “God wil het” en daarom was het in allereerste instantie ook te doen. Er waren nevenmotieven: de Pausen zagen in de Kruistochten een middel om de christelijke naties te verenigen, terwijl tochten als deze natuurlijk ook tal van avonturiers aantrokken en lieden met minder goede bedoelingen, die met het doel der kruistochten geheel in strijd waren. Er zijn in het geheel zeven kruistochten ondernomen. De laatste had plaats in 1270 en was tegen Tunis gericht; in 1291 ging Akko (St, Jean d’Acre), een weinig noordelijk van het huidige Haïfa voorgoed verloren en daarmee de laatste christelijke vestingstad in Palestina.

De 4de kruistocht duurde van 1202-1204; Venetië had er een groot aandeel aan. Men trok deels over land en liet zich verleiden het christelijke Konstantinopel te veroveren, dat zelfs geplunderd werd. Er werd een latijns keizerrijk opgericht, dat niet lang heeft standgehouden. Voor deze daad waren Paus noch de Kerk als zodanig verantwoordelijk. De Paus had er zich sterk tegen verzet, maar het had niet mogen baten. Rome legde zich later bij de overmacht neer en er zijn enige tijd Latijnse Patriarchen in Konstantinopel geweest, terwijl de Griekse Patriarch en diens opvolgers een tijdlang elders moesten resideren.

Nog altijd wordt het boven vermelde beklagenswaardige feit door talloze Grieken de katholieke Kerk van heden voor de voeten geworpen als een misdaad, die ook nu nog de hereniging van Grieken en Latijnen onmogelijk zou maken. Het is even onredelijk als dwaas dit na acht eeuwen de katholieke Kerk nog voor de voeten te werpen, ofschoon deze het al lang volstrekt heeft afgekeurd. Al vele eeuwen heeft zij het feit ten hoogste betreurd en het is waarlijk absurd aan nu levenden te verwijten wat voorouders acht eeuwen geleden hebben gedaan. Iedereen moet dit ook wel inzien, en daarom is het nu nog doen van dit verwijt een bewijs dat men naar voorwendselen zoekt om zijn afkeer (niet zelden haat) tegen Rome en de “Latijnen” te motiveren. Er is al eeuwen lang niemand meer in de katholieke Kerk, die het gebeurde toejuicht. Goed maken kan de Kerk het achteraf ook niet, want Konstantinopel is sinds 1453 in de macht der Turken en de kerk der Ayia Sofia (voor de Grieken te vergelijken met de St. Pieter te Rome) is sindsdien in handen van de mohammedaanse Turken, die er een moskee van hebben gemaakt, na alles wat aan het Christendom herinnerde eruit verwijderd te hebben. De vele kruisen zijn vernietigd door er b.v. de zijarmen af te hakken, de christelijke schilderingen en mozaïeken werden bekalkt (zoals de Calvinisten dat in ons land hebben gedaan), het altaar werd vernietigd, enz.

Na de eerste wereldoorlog, toen Ataturk van Turkije een wereldse staat maakte, werd de moskee een museum. Al het mohammedaanse bleef erin bewaard, maar men heeft een deel van de oude mozaïeken en schilderingen weer onder de kalk te voorschijn gehaald. Zo kan men in dit “museum” de geschiedenis van het beroemde bouwwerk uit de 6de eeuw, voor zover daarin nog christelijke resten aanwezig zijn, bestuderen, tot de tijd van Ataturk. Indien verwijten op hun plaats zouden zijn, dan allereerst tegen de Turken. Wanneer zij de Ayia Sofia weer eens aan de orthodoxe Grieken zouden teruggeven en hun Patriarch er zijn plechtige intrede zou kunnen doen, zou niet alleen de zich orthodox noemende Christenheid juichen, maar ook de katholieke!

Het aanklagen van de katholieke Kerk vanwege de kruistochten is in de Kerk van het Westen van betrekkelijk korte datum. In mijn jeugd hoorde ik er nooit van. De laatste kruistocht is nu al 735 jaar geleden en in onze tijd zou ze nooit hebben plaats gehad. Waarom de kruistochten dan nog hanteren als wapen tegen de Kerk van nu? Het is even oneerlijk als absurd.

In het Oude Testament heeft de profeet Ezechiël er al met grote nadruk op gewezen dat de zonen niet verantwoordelijk zijn voor de zonden van hun vaders (Ez. 18). Waarom dan er hun achter-, achter-, enz. kleinkinderen er nog over lastig vallen en van hen spijtbetuigingen eisen?

Inquisitie

Een zwaar verwijt dat de Kerk nog steeds gemaakt wordt, is het bestaan en werken der inquisitie. De afkeer van de katholieke Kerk omwille van de inquisitie zit er vooral bij tal van protestanten nog diep in. Altijd nog beschouwen velen de inquisitie als het ergste kwaad dat ooit heeft bestaan. Ik herinner mij nog dat ik enkele jaren na de oorlog met een protestantse collega over de wandaden van Hitler en de zijnen sprak. “Ja”, zei hij, “het was de inquisitie!” Iets ergers bestond er voor hem niet… In een ingezonden stuk in TIME van 23.1 van dit jaar (het weekblad had pas Joannes Paulus II tot “Man van het jaar” uitgeroepen) spreekt iemand over “the established church with its Inquisition and indulgences” (“de gevestigde kerk met haar inquisitie en aflaten”). In die Kerk was voor de schrijver pas verandering gekomen door de huidige Paus, maar tot dusver was zij gekenmerkt door “Inquisitie en aflaten”! Hij praatte nog steeds Luther na, die achter de veilige kasteelmuren van een Duitse vorst aan de inquisitie wist te ontkomen, terwijl in Rome Paus Leo X op 15.1.1520 zijn leer veroordeelde en als ketters brandmerkte. Voor veel niet-Katholieken roept het begrip “katholiek” nog altijd het historische feit der inquisitie op. Anderen (vaak dezelfden) denken daarbij ook aan de Jezuïeten, die van zulk een grote betekenis voor de Kerk zijn geweest bij de bestrijding van het protestantisme. “Als de wereld u haat” – heeft Jesus tot zijn leerlingen gezegd – “weet dan dat zij mij het eerst heeft gehaat (Joan. 16,19). Hij werkte dit uit (vs. 20-25) en besloot met “opdat het woord vervuld wordt dat in hun Wet geschreven staat: Zij hebben mij ten onrechte gehaat” (vs. 25; zie Ps. 35,19; 69,4; met “Wet” wordt hier het hele Oude Testament bedoeld).

De reden van dit alles is: de principiële tegenstelling tussen wat heel in hel bijzonder in het evangelie van St. Jan “de wereld” heet, en het “rijk van God”. Jesus is niet mens geworden om de mensheid “menselijker” te maken, zoals men tegenwoordig graag zegt, d.w.z. om haar op zuiver menselijk gebied te vervolmaken. Wie eenmaal mens is, d.i. de menselijke natuur heeft, kan niet “menselijker” worden, evenmin als een koe meer koe, en paard meer paard. Ze kunnen alleen groeien, volmaakter worden.

Het is onmogelijk om op deze plaats uitvoerig op het verschijnsel der inquisitie in te gaan. Er bestaat een hele, de katholieke Kerk vijandige literatuur, die voor een zeer groot deel allerminst op wetenschappelijk verkregen of gecontroleerde gegevens berust. Er wordt o.a. geen onderscheid gemaakt tussen de algemene en de Spaanse (en Portugese) inquisitie, en wat deze laatste betreft wordt nagelaten na te gaan welke daarbij de verantwoordelijkheid van Rome is geweest. Spanje was een tijd lang het machtigste rijk van Europa, waartegen ook de Paus en zijn curie lang niet alles konden doen wat zij wilden. In veel zaken was de Spaanse koning oppermachtig, wat niet wegneemt dat Rome herhaaldelijk allerlei methoden der Spaanse inquisitie van de hand heeft gewezen en heeft trachten te verbieden. Het is duidelijk dat het onrechtvaardig is een globale veroordeling over “de” inquisitie als geheel uit te spreken, alsof deze zich altijd en overal aan dezelfde wandaden heeft schuldig gemaakt.

In de 13de en 14de eeuw heeft de kerkelijke inquisitie (toen nog lang niet dezelfde als de latere Spaanse) een belangrijke rol gespeeld in de bestrijding van ook voor de burgerlijke maatschappij gevaarlijke ketterijen als die der Katharen en Albigensen. Deze wilden de bestaande orde van Kerk en Staat omverwerpen, hetgeen in het belang van beide niet kon worden geduld. St. Dominicus en de zijnen probeerden het eerst met de prediking, maar toen dit niet voldoende resultaat had, trad de wereldlijke overheid, in samenwerking met de kerkelijke, met kracht op.

De Spaanse inquisitie dankt haar ontstaan aan het verschijnsel der z.g. “marrano’s”. In 1492 werden in Spanje alle Joden die niet tot het Christendom bekeerd waren, het land uitgezet en enkele jaren later trof ditzelfde lot de Mohammedanen. Spanje had zojuist zijn vrijheid bevochten op de Islam. Wat er nog aan Moslims in over was, moest weg, en de Joden, ervan beschuldigd aan de zijde der Moslims te hebben gestaan, trof hetzelfde lot. Om dit te ontgaan hebben talloze Joden zich toen laten dopen, zodat zij in het land waar zij geboren waren konden blijven. Maar de “bekering” van velen was niet echt, al gaven zij voor Christenen te zijn en brachten zij het niet zelden ver in Kerk en maatschappij. Dit schiep een toestand die men niet wilde dulden, en die voor Kerk en Staat een gevaar inhield. De kerkelijke autoriteiten waren er zelf schuld aan dat het zo ver had kunnen komen. Veel Joden hadden het doopsel als prijs betaald voor niet het land te worden uitgezet. De in schijn bekeerden noemde men “Marrani“.

Om aan het bestaan der Marranen een einde te maken werd door de koningen de Spaanse inquisitie opgericht. Zij moest alle, naar de schijn, maar niet in werkelijkheid bekeerden, opsporen, tot bekering trachten te brengen, straffen, en hen, die zich niet wilden bekeren “aan de wereldlijke arm uitleveren”. Alleen deze kon doodstraffen uitvoeren, wat in een aantal (door de vijanden der Kerk uitermate zwaar overdreven) gevallen op de brandstapel gebeurde, vaak na tevoren te zijn terechtgesteld. Ook verbrandde men wel de beeltenissen van schuldigen die hadden weten te vluchten. Al lang keurt niemand in de Kerk de Spaanse inquisitie nog goed. Het ontstaan der Marrano’s, tegen wie de inquisitie in Spanje allereerst was gericht, hebben de Spanjaarden aan zichzelf te wijten gehad. Men wist wel dat een afgedwongen doopsel waardeloos was voor God en Kerk, maar , zeide men, de Spaanse Joden waren voor de “vrije” keuze gesteld: Christen te worden of het tand te verlaten. Wie het eerste verkozen, hadden dit, zo was men van mening, uit vrije wil gedaan. Schijnbekering was een misdrijf waartegen zowel Kerk als Staat zich verzetten. Men trachtte allereerst de schuldigen (voor hun eigen heil, daarvan was men overtuigd) tot inkeer te brengen. Lukte dit niet, dan ging met tot strenge maatregelen over. Volgens deze gedachtengang moet men de inquisitie beoordelen, men moet haar zien in het licht van haar tijd en het land waar zij werd toegepast. Voor geringe misdrijven en overtredingen werden toen al zware straffen opgelegd, en dit is nog lang zo gebleven, ook in ons land. Als men ziet welke een verdriet en ellende het huidige modernisme in de Kerk velen bezorgt, die er diep ongelukkig onder zijn, mag men zich niet verbazen dat men in de christelijke maatschappij zwaar oordeelde over hen die men als een gevaar ervoor beschouwde.

Folter werd alleen toegepast in gevallen waarin men praktisch zeker was van wat men als misdrijf beschouwde; door te bekennen kon de schuldige het zwaarste vonnis ontgaan.

Men moet verder niet vergeten, dat de straffen der inquisitie geen andere waren dan die in haar tijd algemeen werden toegepast. Het staat vast, dat de processen nergens met zoveel nauwkeurigheid en onpartijdigheid werden gevoerd als door de inquisitie, zodat men heeft kunnen zeggen dat deze de grondlagen heeft gelegd voor de moderne rechtpleging. En wat het verbranden betreft, men moet niet vergeten dat er in de protestantse landen véél meer “heksen” zijn verbrand dan ketters door de inquisitie. Dit is natuurlijk geen verontschuldiging van haar gedrag, maar het toont wel aan hoe partijdig degenen zijn, die alleen tegen de inquisitie te keer gaan, om daarmee de Kerk te treffen, en die zwijgen over wat hun geestverwanten uit het verleden niet tot eer strekt.

Er is geen enkele reden van de zijde der Kerk om nu nog, na eeuwen, vergiffenis te vragen aan anderen voor wat in het verleden is gebeurd, zeker niet wanneer dit van de andere zijde niet gebeurt, en misdaden geheel of gedeeltelijk worden verzwegen. Niemand behoeft aan een ander vergiffenis te vragen voor wat hij niet zelf heeft bedreven, zeker niet wanneer hij het veroordeelt en nooit zou hebben gedaan. Dit geldt zowel voor de katholieke Christenen als voor hun bestrijders.

Het is onbegrijpelijk dat men door zelfbeschuldiging voor wat in het verleden is gebeurd en nu afkeurt en veroordeelt het “oecumenisme” of de “dialoog” zou dienen. “Haha!” zegt men dan aan de andere kant, “eindelijk bekent die Kerk van Rome haar grote schuld!” en men wrijft haar die nu nog eens aan. Afkeuren van wat eeuwen geleden eventueel verkeerd is geweest, is heel iets anders dan daar nu nog vergiffenis voor vragen aan de andere partij. Daar komt nog bij dat deze er niet aan denkt “vergiffenis” te vragen voor wat in het verleden de katholieke Kerk door haar is aangedaan.

De katholieke Kerk is het Mystiek Lichaam van Christus en zijn onbevlekte bruid. Zij is sine macula et ruga, “zonder vlek of rimpel”. Dit heeft betrekking op de Kerk met haar sacramenten, als door Christus ingesteld heilsinstrument. Van haar leden, zelfs haar vooraanstaande leden, kan helaas niet altijd hetzelfde worden gezegd, ondanks de grote vruchten van heiligheid en de vele heiligen die zij heeft voortgebracht. Maar om Ezechiël nog eens te herhalen: de zonen zijn niet schuldig aan de zonden der vaders en het is volkomen misplaatst van hen te vragen dat zij het boetekleed zullen aantrekken.

Wat de inquisitie betreft, het ergste béte noire van veel bestrijders der Kerk, hierover zijn opnieuw wetenschappelijke onderzoekingen op gang gekomen, met name in Spanje, waar de archieven ervan zo goed als geheel aanwezig zijn. In de eerste maand van dit jaar was hieraan een TV-uitzending gewijd, waarin Engels werd gesproken. Opnieuw bleek met overtreffende duidelijkheid, dat het beeld (een ander dan de werkelijkheid) dat nog steeds bij tallozen van de inquisitie bestaat, geheel moet worden herzien, en dat er een einde moet komen aan de schromelijke overdrijvingen waarvan men haar beschuldigt.

Wij hebben aan het begin van deze bijdrage nog andere zaken genoemd waarvoor de Kerk schuld zou moeten bekennen en vergiffenis zou moeten vragen aan de wereld. Wij laten het bij de drie behandelde, van de andere is mutatis mutandis (d.i. aan het andere onderwerp aangepast), in grote lijnen hetzelfde te zeggen. Op het laatste pauselijk Consistorium (=de vergadering van de Paus met de kardinalen) heeft een niet ondertekend stuk gecirculeerd, waarin een aantal zaken uit het verleden werden genoemd, waarvoor de Kerk nu nog vergiffenis zou moeten vragen. Dit stuk is in een deel der pers met triomfkreten vermeld: eindelijk erkent de Kerk haar misdaden! Maar vele anderen heeft dit stuk zwaar geërgerd, om de redenen die boven zijn uiteengezet. In deze voor de Kerk zo moeilijke tijd kan zij er alleen maar bij verliezen wanneer zij tegenover haar bestrijders zichzelf beschuldigt voor wat in het verleden is gebeurd en waarvoor de tegenwoordige leden der Kerk geen enkele verantwoording dragen. Men houde op met deze dwaasheid, om geen ander woord te gebruiken.

Hoewel wij in het verleden begane fouten moeten afkeuren er onszelf niet aan schuldig maken, moeten wij de Kerk, onze heilige Moeder, allereerst liefhebben en beminnen en niet door het slijk halen.


UitprintenMobiele versiePromoot Catholica op Facebook