www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / De doodstraf in katholiek perspectief
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

De doodstraf in katholiek perspectief

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 1e JAARGANG - No. 3 - MAART 1989

In de Tihargevangenis van New Delhi, de hoofdstad van India, zijn op 6 januari van dit jaar twee Sikhs opgehangen. De ene, Satwant Sing, was een der twee lijfwachten van Indira Gandhi, die haar vier jaar geleden met veel schoten verraderlijk hebben vermoord, toen zij dienst deden om haar te beschermen. De andere, Kehar Sing, heeft de moord mee beraamd. Kehar heeft altijd ontkend dat hij zou hebben deelgenomen aan een complot om de eerste minister van India, de dochter van Pandit Nehroe, te vermoorden. Zijn voornaamste advocaat, een bekend politiek tegenstander van het regime, heeft toegegeven dat zijn cliënt de moord met de andere moordenaar, Beant Singh (die op de plaats van de moord werd neergeschoten) heeft besproken en ermee heeft ingestemd. Maar saamgezworen heeft hij niet, zo hebben hij en zijn cliënt steeds beweerd, althans dit kon niet worden bewezen. Een deel van de publieke mening had de advocaat op zijn hand, vooral dat deel van de pers, dat de Congrespartij en haar leider en eerste minister Rajiv Gandhi bestrijdt. Er is een politieke zaak van gemaakt en de executie van de moordenaar en zijn medeplichtige is een "politieke daad" van wraakneming genoemd, gewild door de regering; die van Kehar werd zelfs een "gerechterlijke moord" geheten. Kehar werd door drie rechtbanken schuldig aan samenzwering bevonden, de laatste tweemaal in hoger en hoogste beroep. Gezien het belang van de zaak en de van de Britten geërfde zorgvuldigheid van de Indiase rechtspraak, is het moeilijk eraan te twijfelen, dat het vonnis juist was en dat de president van India goede redenen gehad heeft om het gratieverzoek van Kehar af te wijzen. In elk geval was Kehar van het moordplan goed op de hoogte, hij heeft het goedgekeurd, het met de moordenaar Beant Singh besproken, en het niet aan de autoriteiten bekend gemaakt. De rechtbanken hebben geoordeeld, dat hij heeft deelgenomen aan het beramen van de moord.

De doodstraf wordt in India alleen uitgesproken als er heel bijzondere redenen voor zijn en lang niet voor elke moord. Bij de moord op Indira Gandhi, onder zeer verzwarende omstandigheden gepleegd, waren deze redenen aanwezig.

De zaak heeft weer eens de geoorloofdheid, resp. de wenselijkheid van het uitspreken en voltrekken van de doodstraf naar voren gebracht. In India is er weer opnieuw de nadruk op gelegd, dat een eenmaal uitgevoerd doodvonnis niet meer is goed te maken. Weliswaar werd niet bestreden dat doodvonnissen juist kunnen zijn, en dat Kehar het vonnis kón hebben verdiend, maar men bracht naar voren dat het niet was bewezen dat hij had "samengezworen". Maar hiermee werd tevens de mogelijkheid van rechterlijke vergissingen in het algemeen op het tapijt gebracht. Dit leidt velen ertoe te zeggen, dat de doodstraf, waarvan de uitvoering niet ongedaan kan worden gemaakt, nooit moet worden uitgesproken.

In de meeste landen van Europa is de doodstraf-in-vredestijd afgeschaft. Zelfs in Frankrijk en Engeland, waar zij tot niet lang geleden heeft bestaan, zijn de guillotines en de galgen opgeborgen. Te Nijmegen heeft men enkele jaren geleden een guillotine voor de dag gehaald bij de plechtige opening van de nieuwe bibliotheek van de Universiteit, die zich nog altijd "katholieke" noemt. Het lugubere ding was in de zaal opgesteld, waar de feestelijke redevoeringen werden gehouden. Toen het ogenblik gekomen was, liet een hiertoe uitgenodigde autoriteit de valbijl vallen. Omdat in een feestredevoering zojuist met voldoening was vastgesteld dat de opening van het nieuwe gebouw van de Universiteit, haar geestelijk centrum, nu eens niet met wijwater en kerkelijke plechtigheden was verricht, zoals wijlen Mgr. Post zou hebben gedaan, kon ik moeilijk aan het loslaten van de valbijl een andere zin hechten dan die van het einde van het katholiek karakter der universiteit. Maar dit terzijde.

Om de geoorloofdheid van de doodstraf te bestrijden worden verschillende argumenten naar voren gebracht, waarvan het bovenstaande er één is: de onmogelijkheid de dood van een onschuldig veroordeelde ongedaan te maken. Heeft dit argument doorslaand gewicht? Het antwoord moet ontkennend luiden. Omdat het recht door feilbare mensen wordt uitgeoefend bestaat stééds het gevaar, dat zij zich vergissen, m.a.w. van een gerechtelijke dwaling. Zou men daarom elk uitoefenen van het recht in de ijskast zetten, dan zou een hoger goed: het handhaven van het recht en de rechtsorde, erbij inschieten. Men bedenke, dat het uitvoeren van de doodstraf slechts een enkel geval van uitoefenen van de rechtpleging is. Omdat dwalen menselijk mogelijk is, is dit in beginsel mogelijk bij elk vonnis. Niemand mag tot welke straf dan ook worden veroordeeld, wanneer er twijfel kan bestaan aan het feit dat hij de misdaad heeft gepleegd. Het komt helaas voor, dat mensen jaren lang onschuldig gevangen zitten, als gevolg van een gerechtelijke dwaling. Maar het zou absurd zijn te beweren, dat men die lange straffen daarom nooit moet opleggen. Het getuigenis van één politieman is in een aantal gevallen voldoende om iemand te veroordelen voor een overtreding. Maar zo'n man kan zich vergissen, meer nog: hij kan onwaarheid spreken. Maar daarom mag men nog niet de rechtspleging in het algemeen in haar loop stuiten of in de ijskast zetten.

Hiermee zou een hoger goed: de handhaving van de rechtsorde in het algemeen, verloren gaan. Als men alle auto's naar de schroothoop verwijst zal het aantal auto-ongelukken met een nul op de lijst der verkeersongelukken komen te staan. Iedereen begrijpt echter dat men hiermee het paard achter de wagen spant. Hetzelfde gaat op voor de doodstraf indien deze rechtvaardig kan zijn en zelfs geëist kan worden, hetzij voor de veiligheid der burgers (door haar afschrikwekkend karakter), hetzij omdat de geschonden rechtsorde op geen andere manier kan worden hersteld. Dan kan het argument, dat gerechterlijke dwalingen niet alleen mogelijk zijn, maar zelfs van tijd tot tijd voorkomen, niet worden aangevoerd om de doodstraf te verbieden.

Om nog eens naar India terug te gaan. Een aantal jaren geleden werd in Kerala een katholiek priester ter dood veroordeeld omdat hij 's nachts een vrouw zou hebben verkracht en daarna vermoord. De priester, die ontkende, had de vrouw 's nachts bezocht ter uitoefening, naar hij zei, van zijn priesterlijke bediening. Later werd de vrouw dood gevonden. De priester werd van de moord verdacht, gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Hevige anti-christelijke gevoelens laaiden bij een deel van de bevolking op. Van katholieke zijde was te horen, dat de veroordeling van Father Benedict een uiting was van anti-christelijke gevoelens.

In hoger beroep werd de priester echter vrijgesproken op grond van het niet bewezen zijn van het hem ten laste gelegde. De Christenen waren opgelucht en voerden de priester in een lange triomftocht van de gevangenis naar huis. Aan zijn onschuld hadden zij nooit getwijfeld. Het lange vonnis, met zijn uitvoerige consideraties, werd als brochure in talloze exemplaren verbreid. Ik ontving er ook een en gaf het ter lezing aan een goede bekende, die toen ergens in het land (hoofd)officier van justitie was. Hij stuurde het mij terug met de opmerking, dat hij het vonnis met stijgende bewondering had gelezen, maar voegde eraan toe, dat ik niet hoefde te denken, dat anti-christelijke gezindheid van niet-christelijke rechters tot de veroordeling in eerste instantie had geleid. Wanneer politie en justitie zich eenmaal een oordeel hebben gevormd, schreef hij, hebben zij de zeer sterke neiging daar niet meer op terug te komen en wanneer zij iemand voor schuldig houden, blijft hij dat in hun ogen. Hij was een staande magistraat, met vele jaren ervaring en kon het dus weten. Tegelijk stuurde hij me een pocketboek met het verhaal van de processen van een aantal mensen, die ten onrechte ter dood waren veroordeeld en op grond van die vonnissen ter dood waren gebracht. Het aantal gevallen strekte zich uit over verschillende eeuwen in verschillende landen. Het boekje leverde een uitstekend materiaal voor degenen, die de doodstraf bestrijden op grond van mogelijke gerechtelijke dwaling en het niet meer ongedaan kunnen maken van executies.

Het kan niet worden ontkend dat het argument gewicht in de schaal legt, echter geen doorslaand gewicht. Men moet er het hoofd koel bij houden en zich niet door zijn gevoelens laten leiden. De conclusie kan alleen zijn, dat rechters, die een doodvonnis uitspreken, dit met de uiterste voorzichtigheid moeten doen, een voorzichtigheid, die in dit geval nog veel meer vereist is dan in alle andere.

Omdat het bovenstaand wel duidelijk moet zijn, alhoewel niet voor iedereen, worden andere argumenten aangevoerd.

Het karakter der straf op zich genomen

Veel rechtspositivisten (die alleen maar een geschreven wet kennen) zijn van mening dat straffen niet een herstellen is van een geschonden rechtsorde, maar alleen een middel tot beveiliging van de maatschappij en verbetering van de delinquent, die vaak als een ("morele") patiënt wordt beschouwd. Het is algemeen bekend, dat vrees voor straf een heilzame invloed heeft om personen, die de wet zouden willen overtreden, daarvan te weerhouden. Als er geen straffen stonden op verkeersovertredingen, zou het verkeer spoedig een chaos worden. Omdat de samenleving dit niet kan dulden, beschermt zij zich door de overtreders te straffen. Een juiste en maatschappelijk verantwoorde straf moet dus beantwoorden aan dit doel. Het "herstellen van de geschonden rechtsorde" is hierbij uitgesloten. Door straffen in het vooruitzicht te stellen beschermt de maatschappij zichzelf en weerhoudt zij haar leden ervan de wet te overtreden. Aldus de redenering.

Met deze opvatting is nauw het beginsel verwant, dat als nulla poena sine lege, "geen straf die niet door een wet is bepaald", wordt geformuleerd. Staat op het bedrijven van een daad géén door de wet vastgelegde straf, dan mag die ook ook nooit worden opgelegd. Van dit vrij algemeen aanvaarde en hoogst nuttige beginsel is men in ons land na de laatste wereldoorlog afgeweken bij het bestraffen van de z.g. "oorlogsmisdadigers". Ook het Neurenbergse gerechtshof der geallieerden is van dit beginsel afgeweken. Men deed dit ofwel omdat velen zich wilden wreken op degenen, die zoveel leed hadden berokkend, (dit motief heeft ongetwijfeld een grote rol gespeeld en speelt het nog), ofwel omdat men ondanks een vroegere en nog steeds bestaande opvatting, een geschonden rechtsorde wilde herstellen. Tot dan toe erkenden de meeste juristen het bestaan van een "natuurwet" niet, nu moesten de wrekers der oorlogsmisdaden zich er wel op beroepen, wilden zij niet toegeven dat wraak bij velen een leidend motief van handelen was. Zo kon ik het meemaken dat wijlen prof. Langeveld, toen procureur-generaal van de Hoge Raad, die een grote rol had gespeeld bij het bestraffen van de Nederlandse oorlogsmisdadigers, in de Kon. Akademie te Amsterdam een voordracht hield over de rol van het natuurrecht bij de vaststelling van de straf.

Als jong student in de theologie had ik eens te Rome een gesprek met de Belgische professor Merkelbach, die een bekend en zeer waardevol handboek, in drie delen, van de moraaltheologie heeft geschreven. Het ging over de berechting van Van der Lubbe, de man die onder HitIer het gebouw van de Duitse Rijksdag in brand zou hebben gestoken. Toen ik zeide dat het niet juist is iemand ter dood te brengen op grond van een speciaal voor zijn geval (nadat het feit begaan was) gemaakte wet, antwoordde hij met zijn dikke bromstem: sed non est contra ius naturae! "zoiets is niet tegen het natuurrecht" (het ging daarbij natuurlijk niet om de schuld van de aangeklaagde). Merkelbachs redenering berustte op de volgende, door zo goed als alle katholieke moralisten (van toen) aanvaarde overweging. De rechtsorde wordt hersteld wanneer iemand, die iets heeft genomen wat hem niet toebehoort, iets gelijkwaardigs wordt ontnomen, dat hem wel toekomt. Beide moeten aan elkaar evenredig zijn. Toegepast op de doodstraf: wanneer iemand misdadig een ander het leven heeft genomen, heeft hij het recht op eigen leven verspeeld en kan een wettig daartoe aangestelde rechter hem ter dood veroordelen. Die straf kan ook worden opgelegd en uitgevoerd wanneer iemand een vergrijp begaat dat de rechtsorde in gelijke mate geweld aan doet als moord. Dit laatste beginsel heeft men in ons land na de oorlog toegepast. De vijand heeft niet alleen de vrijheid en het leven van vele landgenoten bedreigd, maar het hun ook ontnomen of zodanige handelingen gesteld, dat zij het verloren. "Wie de misdaden van zulk een vijand op hoogst ernstige wijze heeft mogelijk gemaakt of bevorderd, heeft daarmee het recht op eigen leven verspeeld", zei men, en vaardigde in die geest bepalingen uit die nog niet bestonden. Men onteigende ook het bezit van collaborateurs, een straf die het Nederlandse recht niet kende. De doodstraf werd uitgesproken en in bijzondere gevallen ook uitgevoerd. Onmiddellijk na de bevrijding speelden velen zelfs rechter op eigen houtje, waarbij het verlangen om zich te wreken, het aangedane kwaad te "vergelden", een niet geringe rol heeft gespeeld, bij velen de hoofdrol.

Dat dergelijke gevoelens nog niet alle zijn verdwenen blijkt uit de reactie van niet weinigen op voorstellen de twee Duitse oorlogsmisdadigers van Breda, die zoveel leed hebben berokkend aan talrijke landgenoten, na meer dan veertig jaar eindelijk maar vrij te laten. Men kon o.a. lezen, dat nog levende slachtoffers er niet van zouden slapen als de twee in vrijheid werden gesteld. Dit is wat anders dan alleen maar verontwaardiging omdat het recht zijn loop niet meer zou hebben. De twee waren ter dood veroordeeld, maar men heeft die straf niet ten uitvoer willen brengen. Ongetwijfeld hebben beiden "levenslang" verdiend, zelfs meer dan dat. De vraag is echter m.i. of wij er zelf niet te goed voor moeten zijn mensen levenslang te kwellen, als wij het doodvonnis niet aan hen hebben willen voltrekken.

Wij wijzen hierop om duidelijk te maken, dat onder zeer velen heel wat andere gevoelens en gedachten leven dan die, dat de straf slechts dient om de overtreder en de misdadiger van hun verkeerde daden af te schrikken en de maatschappij tegen hen te beveiligen.

Het Oude Testament

Het Oude Testament kende de wet: "Oog om oog, tand om tand" enz. In tegenstelling tot wat velen denken, hield deze wet een beperking van de strafmaat in. In Gen. 4, 23-24 wordt het barbaarse woord van Kaïns nakomeling Lamech aangehaald:

Ik heb een man gedood omdat hij mij gewond heeft,
een jonge man omdat hij mij heeft geslagen.
Wordt Kaïn zeven maal gewroken,
Lamech wordt zeven en zeventig maal gewroken.

Dit gaat de perken ver te buiten, maar is onder de mensen niet ongewoon. "Oog om oog" stelt de maat van de straf vast, die dan niet overtreden mag worden. Daarbij moet men niet vergeten, dat deze wet er een van de woestijn was, waar een hoger gezag om recht te spreken niet zelden ontbrak (of ontbreekt). Zo ontstond de bloedwraak, die koninklijke wetten van het oude Oosten niet kennen. Waar een geregelde rechtsspraak is, is geen plaats voor privé-justitie. Dat wraakgevoelens een belangrijke rol konden spelen en hebben gespeeld, is al duidelijk uit het woord "bloedwraak". Wraak nemen is maar al te menselijk, men bespeurt het al bij kleine kinderen: een kind, dat door een ander wordt geslagen, slaat terug en zo kunnen hele vechtpartijen ontstaan.

In de Psalmen vragen allerlei psalmisten God wraak te nemen op hun vijanden en de profeet Jeremias heeft woorden gesproken, waarvan men huivert (Jer. 18, 19-23). De moderne liturgisten hebben zulke woorden enkele malen in de tekst van de psalmen geschrapt. Het moet iedereen wel duidelijk zijn, dat Jesus' gebod om zijn vijanden te beminnen, di. niet te haten en wel te doen, een nieuw gebod was. Wat het Oude Testament betreft, moet men nog bedenken, dat de uitingen van afkeer en het roepen om wraak, de vijanden van de vrome betrof, die tevens Gods vijanden waren. Men onderscheidde niet voldoende tussen de personen en zijn daden, terwijl men nog leefde in de verwachting, dat Gods rechtvaardigheid in dit leven, op aarde, zou triomferen. De leer van een vergelding in een ander leven is in het Oude Testament pas laat opgekomen.

Men vindt echter in hetzelfde Oude Testament ook uitspraken, die kritisch staan tegenover het wraak nemen door mensen op mensen, zoals deze: "Mij is de wraak, ik zal vergelden zegt de Heer" (Deut. 32, 35). De wijzen wisten welke ellendige gevolgen de bloedwraak kon hebben: de ene vergelding lokte de andere uit en het kon gebeuren, dat er geslachten lang geen einde kwam aan het bloedvergieten. Jesus heeft bij de zijnen alle haat- en wraakgevoelens willen uitbannen door zijn nieuw gebod van de naastenliefde, die zich ook tot de vijanden moet uitstrekken. Hij heeft niet geboden, dat men veel voor zijn vervolgers en vijanden moet voelen (zoiets is tegennatuurlijk), maar wel dat men hem geen leed mag berokkenen om het aangedane leed betaald te zetten (zoiets is zich wreken). Zeker mag men zich niet in het leed van zijn vijanden verlustigen. "Vergelding" is een woord, dat in het woordenboek van een Christen niet thuishoort. Met bovenstaande beschouwingen zijn wij van ons voornaamste onderwerp wat afgedwaald, maar toch niet zonder de band daarmee te hebben verbroken. Wij hebben gezien, dat, wat door veel theoretici, als het doel van de straf wordt aangezien: de verbetering van de misdadiger, hem weerhoudt van slechte daden, de gemeenschap tegen hem beveiligt. Maar het is duidelijk geworden, dat de gedachte van het herstel van de rechtsorde als eerste doel van de straf toch in brede kringen van de mensheid wordt aanvaard. In hoeverre de doodstraf opportuun is in een bepaalde tijd en een bepaald land, is hiermee niet gezegd. Wel moet het duidelijk zijn, dat zij niet om principiële redenen mag worden afgewezen. De natuurwet verbiedt haar niet.

Gij zult niet doodslaan

Het laatste wordt ontkend door sommigen, die wijzen op het bijbelse verbod: Gij zult niet doodslaan. Het recht op het leven zou zo wezenlijk zijn voor de mens, zo absoluut en onaantastbaar, dat er nimmer aan getornd mag worden. Een mens hééft eenvoudig het recht niet een ander het leven te nemen en dit geldt niet alleen voor de individuen, maar ook voor de gemeenschap. Franse bisschoppen hebben zich niet lang geleden in deze zin uitgesproken en gezegd dat zij juist op grond van hun katholiek geloof tegen de doodstraf zijn. Zij hebben er een punt van christelijk gedrag van gemaakt en het is om deze reden dat wij de zaak in dit maandblad aan de orde stellen.

Personen, die zo oordelen, vergissen zich. Zij leggen niet alleen de H. Schrift verkeerd uit, maar beschuldigen een eeuwenoude christelijke traditie van dwaling, die de doodstraf heeft goedgekeurd en heeft toegelaten dat zij werd toegepast. Dat is een ernstige zaak, die ook op andere gebieden consequenties heeft. Toen de grote Franciscanerpaus Sixtus V (1585- 1590) zijn ambt aanvaardde, gebeurden er in de kerkelijke staten, die hij bestuurde, dagelijks verschillende moorden. Men kan het uitvoerig lezen bij Pastor. Hij besloot door strenge rechtvaardigheid daar een eind aan te maken en stelde rechtbanken in, die met de moordenaars en andere misdadigers korte metten moesten maken, ook als hun misdaad al enkele jaren oud was. Zij werden gevonnist en ter dood veroordeeld en te Rome werden zij in het publiek opgehangen op de brug over de Tiber vóór de Engelenburcht. Het hielp en het aantal zware misdaden nam snel af. Dat de Paus zelfs misdadigers die hun daad jaren geleden hadden gepleegd, liet achtervolgen, was sommige Romeinen toch wat te kras en in verband hiermee is de volgende anecdote bekend. Vóór de brug, die naar de Engelenburcht leidt, stonden (en staan nog) twee enorme beelden van de apostelen Petrus en Paulus. Petrus is als pelgrim gekleed. Op zekere dag vonden de Romeinen aan de voet van zijn beeld de tekst van een gesprek, dat de twee beelden met elkaar hadden gehouden. Paulus tot Petrus: "Simon, waarom vlucht u?". En Petrus: "Omdat ik Malchus het oor heb afgesneden."

Een tekst als die van de Tien Geboden (zoals ook elke andere tekst) mag men niet uit zijn geheel, in dit geval de Wet van Moses en het Oude Testament, losmaken en verklaren alsof er verder niets in staat over het doden van mensen. De oude wet spreekt in een aantal ernstige gevallen, zelfs die, welke voor ons gevoel minder ernstig zijn, de doodstraf uit voor misdrijven. In heel het Oude Testament wordt goedkeurend gesproken over het ter dood veroordelen van misdadigers en zondaars door het bevoegde gezag en in het Nieuwe wordt dit nergens bestreden. Het is absurd, dat in de Tien Geboden verboden zou zijn, wat elders normaal en geoorloofd is. Er is geen sprake van dat het verbieden van de doodstraf in overeenkomst met een gebod van de H. Schrift zou zijn- Het tegendeel is waar , en duidelijk. Daarom kan de Kerk er zich niet principieel tegen verzetten en doet zij dit ook niet. Enkele Franse bis- schoppen, zelfs zij allen samen, zijn niet "de Kerk".

Met het bovenstaande wil niets gezegd zijn over het al of niet opportuun zijn van de doodstraf in een bepaald milieu en een bepaalde tijd. Hiero- ver willen wij hier niet oordelen. Ook willen wij hier niet spreken over het gerechtvaardigd zijn van een moderne oorlog, waarin zoveel mensen, ook onschuldigen, het leven verliezen. In het bijzonder willen wij (nog) niet spreken over het gebruik van de atoombom.

Wij willen hier nog een korte beschouwing aan toevoegen met betrekking tot het wezen van de straf. Het is algemene overtuiging, dat een mens loon of straf verdient, ook in gevallen dat deze niet door een overeenkomst, contract of bij wet of verordening, zijn vastgesteld. De theologen maken onderscheid tussen de verdienste, die zij "de condigno" noemen en een andere, die bij hen "de congruo" heet. In het eerste geval gaat het over een verdienste, waar men strikt recht op heeft, zoals b.v. op een wettig vastgesteld of overeengekomen loon of salaris. In het tweede geval gaat het over een soort niet strikt verplichte billijkheid, zoals wanneer iemand om zijn uitstekend gedrag een ridderorde "verdiend" heeft. Het is immers redelijk, dat wanneer eenmaal onderscheidingen worden uitgereikt, die personen er een krijgen, die ze "verdiend" hebben.

Naar algemeen menselijk gevoelen kan iemand ook straf verdienen en dit is altijd het geval wanneer hij misdaden heeft bedreven. Een zware misdaad verdient zelfs een zware straf. Op grond hiervan heeft men bij ons na de oorlog straffen opgelegd aan hen, die zwaar "fout" waren geweest, ook al hadden zij geen tot dan toe bestaande wet overtreden. Men vond, dat zij het "verdienden".

Wij willen weer niet spreken over de vraag of dat allemaal wel juist was, of men mensen geen onrecht heeft aangedaan, of geen onchristelijke wraakgevoelens een rol hebben gespeeld e.d.m. Wij willen alleen wijzen op het algemeen menselijk gevoelen, dat men voor bepaalde daden straf "verdient", zonder dat men daarbij allereerst denkt aan de bepalingen van een strafwet. Daarbij spelen gevoelens van zelfbescherming, van een misdadiger willen verbeteren, hem af te houden van het kwaad, een secundaire rol. Wie een fout bedreven heeft, moet er voor boeten, meent men; dit gevoelen is algemeen. Algemeen beschouwt men de misdadiger niet als een patiënt, zoals alleen theoretici kunnen doen. Dit wijst erop, dat de straf een herstel van de geschonden rechtsorde is, al streeft zij ook nog andere, zelfs belangrijke, doeleinden na. Van de doodstraf is hetzelfde te zeggen. Men heeft altijd gemeend, dat moordenaars de dood "verdienen". Zij hebben anderen het leven ontnomen en hebben daarom zelf het recht erop verloren. Tot voor enkele eeuwen (of is het niet veel meer dan één eeuw?) was deze opvatting in de mensheid algemeen.

Als in de Tien Geboden staat: "Gij zult niet doden", is hiermee het vermoorden van onschuldigen bedoeld, dat was tot voor kort voor iedereen duidelijk.

triniti